A|A|A
kinderneurologie

 

 

 

 

 



Ziektenbeelden

Vraag om informatie

Gastenboek

Van A tot en met Z

Praktische links

Contact met ouders

Nicolaides-Baraitser syndroom

 

Wat is het Nicolaides-Baraitser syndroom?
Het Nicolaides-Baraitser-syndroom is een erfelijke aangeboren aandoening waarbij kinderen een ontwikkelingsachterstand en epilepsie hebben in combinatie met specifieke uiterlijke kenmerken zoals een kleine lengte en een kleine hoofdgrootte met dunne haren.

Hoe wordt het Nicolaides-Baraitser syndroom ook wel genoemd?
Het Nicolaides-Baraitser-syndroom is genoemd naar twee artsen die dit syndroom hebben beschreven. Het wordt ook wel afgekort met de letters NBS of NCBRS. De eerste afkorting wordt vaak niet gebruikt, omdat NBS ook al wordt gebruikt voor een andere aandoening namelijk Nijmegen Breuk Syndroom.

Blepharophimosis intellectual disability syndroom (BIS)
Een fout in het zelfde stukje DNA als het Nicolaides Baraitser syndroom, maar net op een andere plaats, kan het BIS syndroom geven. Dit is een andere aandoening waarbij kinderen niet de kenmerken hebben die horen bij het Nicolaides-Baraitser syndroom. Kinderen met het BIS syndroom hebben hangende oogleden (blepharophimosis) en een verstandelijke beperking.

Coffin-Siris syndroom
Het Nicolaides-Baraitser syndroom is verwant aan een ander syndroom, het Coffin-Siris syndroom.

Hoe vaak komt het Nicolaides-Baraitser syndroom voor bij kinderen?
Het is niet goed bekend hoe vaak het Nicolaides-Baraitsersyndroom bij kinderen voorkomt. Het is een zeldzame aandoening, wereldwijd is bij minder dan 100 kinderen deze diagnose gesteld.
Waarschijnlijk is bij een deel van de kinderen die het Nicolaides-Baraitsersyndroom heeft, de juiste diagnose ook niet gesteld, omdat het syndroom niet herkend is. Pas onlangs is het foutje in het erfelijk materiaal wat verantwoordelijk is voor dit syndroom ontdekt. Dit maakt het gemakkelijker om deze diagnose te stellen. Door nieuwe genetische technieken zoals exome sequencing zal deze diagnose waarschijnlijk vaker gesteld gaan worden bij kinderen en volwassenen met dit syndroom.

Bij wie komt het Nicolaides-Baraitser syndroom voor?
Het Nicolaides-Baraitsersyndroom is al vanaf de geboorte aanwezig. Het kan wel enige tijd duren voordat duidelijk is dat er sprake is van het Nicolaides-Baraitsersyndroom. Zowel jongens als meisjes kunnen dit Nicolaides-Baraitser syndroom krijgen.

Wat is de oorzaak van het Nicolaides-Baraitser syndroom?
Fout in het erfelijk materiaal
Het Nicolaides-Baraitsersyndroom wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijk materiaal van het 9e-chromosoom (om preciezer te zijn 9p24.3). De plaats van dit foutje wordt het SMARCA2-gen genoemd.

Autosomaal dominant
Het foutje in het SMARCA2-gen is een zogenaamd autosomaal dominant foutje. Dit houdt in dat een foutje in een van de twee chromosomen 9 op de plaats van het SMARCA2-gen al voldoende is om dit syndroom te krijgen. Dit in tegenstelling tot een autosomaal recessieve aandoening waarbij kinderen pas klachten krijgen wanneer beide chromosomen een fout bevatten.

Bij het kind zelf ontstaan
Bij alle tot nu toe bekende kinderen en volwassenen met dit syndroom is het foutje in het SMARCA2-gen bij het kind zelf ontstaan na de bevruchting van de eicel met de zaadcel en niet overgeërfd van een van de ouders. Dit wordt de novo genoemd.

Afwijkend eiwit
Als gevolg van de verandering in het erfelijk materiaal zal een bepaald eiwit, niet goed aangemaakt worden. Dit eiwit heet het SMARCA2-eiwit. Dit eiwit speelt een belangrijke rol bij het opvouwen van het erfelijk materiaal (het DNA) in de cellen. Dit opvouwen van het DNA wordt gedaan door het zogenaamde BAF chromatine remodeleer complex. Wanneer dit BAF chromatine remodeleer complex niet goed werkt, dat wordt het DNA niet op de juiste manier opgevouwen en ontvouwen. Hierdoor kan het DNA niet goed worden afgelezen en verlopen allerlei processen in het lichaam niet goed.
In het DNA staat bijvoorbeeld beschreven hoe de hersenen moeten worden aangelegd. Door de fout in het SMARCA2- gen wordt het DNA verkeerd afgelezen, waardoor de aansturing van de aanleg van de hersenen op een verkeerde manier verloopt. Hierdoor functioneren de hersenen minder effectief dan gebruikelijk.

Wat zijn de symptomen van het Nicolaides-Baraitser syndroom?
Variatie
Er bestaat een grote variatie in hoeveelheid en in ernst van de symptomen die verschillende kinderen met het Nicolaides-Baraitsersyndroom hebben. Geen kind zal alle onderstaande symptomen tegelijkertijd hebben.

Zwangerschap en bevalling
Meestal zijn er geen bijzonderheden tijdens de zwangerschap of tijdens de bevalling. De meeste kinderen met dit syndroom hebben een normaal of wat lager geboortegewicht. Een deel van de kinderen heeft al een kleinere lengte vanaf de geboorte, bij een ander deel van de kinderen is dat niet het geval. Ook heeft een derde van de kinderen vanaf de geboorte al een kleiner hoofdje dan gebruikelijk.

Kleine lengte
Meer dan de helft van de kinderen met dit syndroom groeit minder snel dan hun leeftijdsgenoten en zijn daardoor kleiner van lengte. Wederom geldt dat niet voor alle kinderen. Er zijn nog maar weinig volwassenen bekend met dit syndroom. Deze volwassenen waren gemiddeld ook kleiner dan volwassenen zonder dit syndroom. De lengte van de volwassen mannen varieerde tussen de 1.44 en 1.80 meter en de lengte van de volwassen vrouwen tussen de 1.30 en 1.69 meter.

Kleiner hoofdje
De meeste kinderen met dit syndroom hebben een kleinere hoofdomtrek dan gebruikelijk. Een te klein hoofdje wordt een microcefalie genoemd.

Uiterlijke kenmerken
Bij veel syndromen hebben kinderen vaak wat veranderde uiterlijke kenmerken. Hier hebben kinderen zelf geen last van, maar het kan de dokters helpen om te herkennen dat er sprake is van een syndroom en mogelijk ook van welk syndroom. Ook maakt dit vaak dat kinderen met hetzelfde syndroom vaak meer op elkaar lijken dan op hun eigen broertjes en zusjes, terwijl de kinderen toch niet familie van elkaar zijn
Op jonge leeftijd zijn de typische uiterlijke kenmerken vaak weinig opvallend, deze worden met het ouder worden steeds duidelijker.
Kinderen met het Nicolaides-Baraitsersyndroom hebben vaak driehoekige vorm van hun hoofd, van boven breed en naar de kin toe smaller. De meeste kinderen hebben dunne haren boven op hun hoofd, terwijl hun wenkbrauwen juist veel haar bevatten en daardoor opvallend zijn. De ogen lopen in de richting van de oren vaak wat naar beneden toe. Bij jonge kinderen zijn de ogen vaak opvallend groot, bij oudere kinderen valt dit minder op. Oudere kinderen hebben soms last van hangende oogleden. De wimpers zijn vaak lang.
De neuspunt is vaak breed, de neuspunt staat vaak wat naar boven toe opgewipt, de neusvleugels zijn vaak stevig. De afstand tussen de neus en de mond is vaak groter dan gebruikelijk. Veel kinderen hebben een brede mond, de bovenlip is dun en staat vaak in een mooi boogje, de onderlip is vaak dikker en staat een beetje naar buiten toe gekruld. Wanneer kinderen ouder worden, wordt de onderkaak vaak breder en worden de wangen vaak dunner.

Haren
Bijna alle kinderen met dit syndroom hebben minder haar dan gebruikelijk op hun hoofd, vaak zijn de haren ook slapper dan gebruikelijk. Ook dit gaat vaak meer opvallen naarmate kinderen ouder worden. De meeste kinderen krijgen met het ouder worden vaak een vollere haarbos, maar dit geldt niet voor de meeste kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom. Zij houden een dunne haarbos. Wel kunnen de haren doorlopen tot op het voorhoofd, kinderen met dit syndroom hebben vaak een zogenaamde lage haargrens. Opvallend is vaak dat de wenkbrauwen juist vol zijn en veel haren bevatten. Bij sommige kinderen lopen de wenkbrauwen bijna in elkaar over. Een deel van de kinderen heeft na de geboorte ook beharing in het gezicht, die vaak geleidelijk aan verdwijnt. Toegenomen beharing in de nek en op de rug komt vaker voor.

Dunne huid
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben vaak een dunne huid met weinig onderhuids vetweefsel. Hierdoor zijn de bloedvaten die onder de huid liggen goed zichtbaar. Ook kan de huid gemakkelijker rimpelen door het ontbreken van dit onderhuidse vetweefsel, dit valt vaak op bij de huid van de handen en de voeten en bij de huid van het gezicht met name onder de ogen. De huid heeft vaak een bleke kleur. Een deel van de kinderen heeft plekjes waar de huid nog witter is dan gebruikelijk. Een deel van de kinderen heeft smalle nagels.

Eczeem
Jonge kinderen met dit syndroom hebben vaak een gevoelige huid waardoor ze gemakkelijk last hebben van eczeem plekken. Vooral op de handen en de voeten en in het gezicht. Met het ouder worden neemt dit eczeem meestal af en hebben kinderen er minder last van.

Handen
Met het ouder worden, worden de gewrichtjes van de handen vaak dikker en opvallender. Een groot deel van de kinderen heeft dikke vingertoppen.
Op jonge leeftijd zijn de gewrichtjes van de handen vaak erg soepel, waardoor kinderen hun vingers gemakkelijk kunnen overstrekken. Met het ouder worden gaat dit steeds minder gemakkelijk en worden de handen steeds minder soepel.

Voeten
De grote teen is vaak breed en de afstand tussen de grote teen en de andere tenen is vaak toegenomen. Dit wordt een sandal gap genoemd, alsof er speciaal ruimte is voor het bandje van een slipper (sandal in het Engels). De tenen zijn vaak wat korter. Met het ouder worden kunnen ook de gewrichtjes van de teen dikker en breder worden.

Lage spierspanning
Kinderen met het Nicolaides-Baraitsersyndroom hebben een lage spanning in hun spieren. Ze voelen daarom slapper aan en moeten goed gesteund worden wanneer ze opgetild worden. Door de slappere spieren is het moeilijk om het hoofdje op te tillen en verloopt de ontwikkeling van kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom ook langzamer. Ook kunnen de gewrichten gemakkelijk overstrekt worden door de lagere spierspanning. Veel kinderen hebben platvoetjes.

Ontwikkelingsachterstand
Kinderen met het Nicolaides-Baraitsersyndroom ontwikkelen zich langzamer dan hun leeftijdsgenoten. Ze gaan later rollen, zitten, staan en lopen dan hun leeftijdsgenoten. Meestal gaan de kinderen iets later lopen dan kinderen zonder dit syndroom. De meeste kinderen gaan los lopen tussen de leeftijd van 21 en 24 maanden.

Problemen met praten
Voor veel kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom is het heel moeilijk om te leren praten. De eerste woordjes komen vaak later dan gebruikelijk, gemiddeld tussen de leeftijd van 2 en 3 jaar. Voor een op de drie kinderen met dit syndroom is het niet haalbaar om te leren praten. Vaak hebben kinderen op oudere leeftijd een beperkte woordenschat en vinden ze het lastiger om zinnen te maken. De zinnen die ze maken zijn vaak kort en bevatten weinig woorden. Het begrijpen van taal van anderen gaat kinderen met dit syndroom vaak beter af dan het zelf spreken.
Een deel van de kinderen, vooral kinderen die veel last hebben van epilepsie, verleert ook weer de woordjes die ze op jongere leeftijd al konden uitspreken.

Problemen met leren
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben bijna allemaal problemen met leren. Een op de zes kinderen is moeilijk lerend (IQ tussen de 50 en 70) en een op de zestien kinderen heeft een laagnormaal IQ. De meeste kinderen zijn zeer moeilijk lerend (IQ kleiner dan 50) tot niet leerbaar (IQ kleiner dan 35).
De IQ’s van kinderen die tot nu toe bekend zijn met dit syndroom variëren van 20-75. Het zou goed kunnen zijn dat er ook kinderen zijn met hogere IQ-waardes waarbij nog nooit de juiste diagnose is gesteld.

Gedrag
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom zijn meestal vrolijk en vriendelijk. Wel kunnen kinderen plotseling zonder duidelijke aanleiding last krijgen van woede-aanvallen. Tijdens deze woede-aanvallen kunnen ze zichzelf of andere kinderen bezeren.

ADHD
AD(H)D komt vaker voor bij kinderen met dit syndroom. Kinderen hebben moeite om langer ergens de aandacht bij te houden. Ze spelen maar kort met een bepaalde speelgoed en dan weer met een ander stukje speelgoed. Kinderen zijn snel afgeleid door een geluid of een beweging in de kamer.
Kinderen kunnen moeite hebben met stil zitten en bewegen het liefst de hele dag. Op school hebben kinderen moeite langer tijd hun aandacht bij het schoolwerk te houden.

Autistiforme kenmerken
Een deel van de kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft autistiforme kenmerken. Ze zijn meer in zich zelf gekeerd en hebben niet zo’n behoefte aan contact met andere mensen.
Kinderen met autistiforme kenmerken houden vaak van een vaste voorspelbare structuur in de dag en vinden het lastig wanneer hiervan af geweken wordt of wanneer er onverwachte gebeurtenissen zijn. Ook hebben kinderen vaak voorkeur voor bepaald speelgoed of een bepaalde hobby waar ze zich heel lang mee kunnen vermaken.

Gevoeligheid voor harde geluiden
Kinderen met dit syndroom reageren vaak heftig op harde geluiden. Ze drukken hun handen tegen de oren aan of reageren angstig op harde geluiden.

Hoge pijngrens
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser hebben vaak een hoge pijngrens. Ze hoeven vaak niet te huilen wanneer ze zich toch duidelijk pijn hebben gedaan.

Epilepsie
Een groot deel van de kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom syndroom krijgt last van epilepsie aanvallen. Bij de meeste kinderen ontstaan de eerste aanvallen in de eerste twee levensjaren, maar de eerste aanvallen kunnen ook pas op latere leeftijd ontstaan. Verschillende type epilepsie aanvallen kunnen voorkomen. De epilepsie is vaak niet gemakkelijk onder controle te krijgen met behulp van medicijnen.

Stereotypieën
Veel kinderen maken graag bewegingen met hun armen en hun handen die vaak terug keren. Zulke bewegingen worden stereotypieën genoemd. Sommige kinderen gaan wapperen met hun handen, anderen maken draaiende bewegingen of wrijvende bewegingen over de borst heen. Deze bewegingen komen vaak voor wanneer kinderen iets heel leuks of iets spannends gaan doen.

Problemen met drinken
Baby’s met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben vaak problemen met drinken. Ze pakken de borst of speen niet goed, drinken onregelmatig en stoppen snel met drinken. Het kost vaak veel tijd om baby’s met dit syndroom de borst of de fles te geven, maar uiteindelijk lukt dit wel. Zelden is het nodig om kinderen tijdelijk sondevoeding te geven omdat zij anders niet genoeg voeding binnen krijgen. Met het ouder worden, verloopt het drinken wel beter.

Problemen met eten
Kinderen met dit syndroom hebben vaker problemen met eten. De meeste kinderen hebben het liefst hun eten gepureerd en houden niet van stukjes in hun eten. Sommige volwassenen willen nog steeds graag gepureerd eten hebben. Ook houden kinderen vaak van gezout of gekruid eten.

Open mond
Kinderen met dit syndroom hebben de neiging om door hun mond te ademen in plaats van door hun neus. Dit komt door zwakte van de spieren in het gezicht waardoor kinderen meer moeite moeten doen om hun mond dicht te houden. Wanneer ze hier niet aan denken, dan valt hun mond open.

Reflux
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben heel vaak last van het terugstromen van voeding vanuit de maag naar de slokdarm. Dit wordt reflux genoemd. Omdat de maaginhoud zuur is, komt het zuur zo ook in de slokdarm, soms zelfs ook in de mond. Dit zuur kan zorgen voor pijnklachten, waardoor kinderen moeten huilen en soms ook niet willen eten. Ook kan het maken dat kinderen moeten spugen.
Door het zuur kan de slokdarm geïrriteerd en ontstoken raken. Wanneer dit niet tijdige ontdekt en behandeld wordt, kan dit zorgen voor het spuug met daarin bloedsliertjes.

Tanden
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben vaak tanden die wat verder uit elkaar staan dan gebruikelijk. Vaak komen de tanden op wat latere leeftijd door, ook het wisselen van het melkgebit naar het volwassen gebit vindt vaak op wat latere leeftijd plaats. Een deel van de kinderen heeft minder tanden en kiezen dan gebruikelijk. De tanden en kiezen zijn vaak kwetsbaarder voor het krijgen van gaatjes.

Verstopt traanbuisje
Een deel van de kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft last van een verstopt traanbuisje.

Kwijlen
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben gemakkelijk last van kwijlen. Dit komt door slapheid van de spieren in het gezicht en rondom de mond, waardoor het speeksel gemakkelijk uit de mond loopt.

Verstopping
Verstopping van de darmen komt vaak voor bij kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom. De ontlasting komt dan niet elke dag en is vaak hard waardoor kinderen moeite hebben met poepen.

Zindelijkheid
De meeste kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom worden op latere leeftijd zindelijk dan gebruikelijk.

Vatbaarder voor infecties
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom syndroom zijn op jonge leeftijd vatbaarder voor het krijgen van infecties. Regelmatig komen oorontsteking of blaasontstekingen voor.

Problemen met de ogen
Jonge kinderen hebben vaak opvallend grote ogen. Met het ouder worden valt dit minder duidelijk op. Een deel van de kinderen is bijziend en heeft een bril nodig om goed te kunnen zien.

Problemen met horen
Een klein deel van de kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft problemen met oren. Soms komt dit door oorontstekingen of vocht achter het trommelvlies, soms omdat de gehoorszenuw niet goed is aangelegd. De meeste kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom horen echter gewoon normaal.

Problemen met slapen
De meeste kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom hebben geen problemen met slapen. Een deel van de kinderen heeft moeite om in slaap te vallen, andere kinderen worden ’s nachts vaak wakker of zijn in de ochtend vroeg wakker. Bij een deel van de kinderen worden deze slaapproblemen veroorzaakt door epilepsie gedurende de nacht, bij een andere deel van de kinderen komt dit door een ontregeld slaappatroon.

Aangeboren hartafwijking
Een op de tien kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft een aangeboren hartafwijking. Vaak gaat het om een gaatje tussen de beide boezems van het hart, dit wordt een ASD genoemd. Ook komen afwijkingen aan de hartkleppen zoals een vernauwing van de longslagaderklep (pulmonaalstenose). Soms is de grote lichaamsslager (aorta) anders aangelegd dan gebruikelijk. De meeste kinderen hebben zelf last van de hartafwijking, vaak lost het lichaam de hartafwijking ook zelf weer op met het ouder worden. Wanneer kinderen last hebben van hun hartafwijking dan geeft dit vaak klachten zoals vermoeidheid, zweten bij het eten of drinken of een blauwe verkleuring tijdens inspanning.

Scoliose
Een op de drie kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom krijgt een zijwaartse verkromming van de rug. Dit wordt een scoliose genoemd.

Heupdysplasie
Een op de tien kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft een heupdysplasie. Hierbij is de heupkom niet goed ontwikkeld, waardoor de heupkop gemakkelijker uit de heupkom schiet.

Botleeftijd
De rijping van de botten kan langzamer dan bij leeftijdsgenootjes, maar ook sneller verlopen. Hier zitten grote verschillen in tussen verschillende kinderen met dit syndroom. Hier hebben kinderen zelf geen last van. Wel hebben kinderen met dit syndroom een grotere kans op het krijgen van botontkalking. Dit kan maken dat zij gemakkelijker een botbreuk oplopen wanneer ze vallen.

Liesbreuk of navelbreuk
Bijna de helft van de kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft een liesbreuk of een navelbreuk.

Niet ingedaald balletjes
Bij de helft van de jongentjes zitten de balletjes niet in het balzakje.

Ongesteldheid
Meisjes met het Nicolaides-Baraitser syndroom worden vaak op wat latere leeftijd ongesteld dan hun leeftijdsgenoten.

Borstontwikkeling
Meisje met dit syndroom hebben vaak weinig borstontwikkeling.

Hoe wordt de diagnose Nicolaides-Baraitser syndroomgesteld?
Verhaal en onderzoek
Op grond van het verhaal van een kind met een ontwikkelingsachterstand en enkele opvallende uiterlijke kenmerken kan vermoed worden dat er sprake is van een syndroom. Er zijn echter veel verschillende syndromen die allemaal voor deze symptomen kunnen zorgen. Het is vaak niet makkelijk om op grond van uiterlijke kenmerken het Nicolaides-Baraitser syndroom te herkennen.

Bloedonderzoek
Bij routine bloedonderzoek worden bij kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom geen bijzonderheden gevonden. Vanwege de kleine lengte wordt vaak gekeken of er sprake is van een tekort aan groeihormoon, maar dit wordt meestal niet gevonden.

Genetisch onderzoek
Wanneer aan de diagnose gedacht wordt, kan door middel van gericht genetisch onderzoek op bloed naar het voorkomen van een foutje in het SMARCA2-gen.
Vaak worden ook alle chromosomen tegelijkertijd onderzocht (zogenaamd Array onderzoek), maar dit onderzoek kan gemakkelijk de diagnose Nicolaides-Baraitser syndroom missen.
In de toekomst zal door middel van een nieuwe genetische techniek (exome sequencing genoemd) mogelijk ook deze diagnose gesteld kunnen worden zonder dat er specifiek aan gedacht was of naar gezocht is.

MRI van de hersenen
Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand zal vaak een MRI scan gemaakt worden om te kijken of er bijzonderheden aan de hersenen te zien zijn. Bij een groot deel van de kinderen ziet deze MRI-scan er helemaal normaal uit. Bij een klein deel van de kinderen worden wel afwijkingen gezien, maar deze afwijkingen komen ook voor bij kinderen met andere syndromen en zijn niet specifiek voor het Nicolaides-Baraitser syndroom. Afwijkingen die wel gezien zijn, zijn grotere hersenkamers dan gebruikelijk en een dunne hersenbalk.

Stofwisselingsonderzoek
Kinderen met een ontwikkelingsachterstand krijgen vaak stofwisselingsonderzoek van bloed en urine om te kijken of er sprake is van een stofwisselingsziekte die verklarend is voor de ontwikkelingsachterstand. Bij kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom worden hierbij geen bijzonderheden gezien.

EEG
Kinderen met epilepsie krijgen vaak een EEG om te kijken van welk soort epilepsie er sprake is. Op het EEG worden vaak epileptiforme afwijkingen gezien. Deze afwijkingen zijn niet kenmerkend voor het Nicolaides-Baraitser syndroom, maar kunnen bij veel andere syndromen met epilepsie ook gezien worden.
Bij kinderen die nog nooit een epilepsieaanval gehad hebben, komen ook vaak epileptiforme afwijkingen op het EEG voor. Dit zegt niet dat het kind daadwerkelijk epilepsie zal krijgen. Alleen aanvallen worden behandeld, niet EEG-afwijkingen. Het is dus niet nodig om bij kinderen zonder epilepsie aanvallen een EEG te maken.

Oogarts
De oogarts kan vaststellen of er sprake is van een probleem met zien en van welke problemen er sprake is.

KNO-arts
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom worden vaak gezien door de KNO-arts omdat zij pas laat gaan praten. Bij de meeste kinderen met dit syndroom vindt de KNO-arts geen bijzonderheden.

Tandarts
Het is belangrijke dat kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom regelmatig gezien worden voor de tandarts om te kijken of de tanden goed doorkomen en om een fluor behandeling te geven om gaatjes in de tanden en kiezen te voorkomen. Soms is een behandeling door de orthodontist nodig.

Kindercardioloog
Een deel van de kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom heeft een aangeboren hartafwijking, waarvoor ze meestal een keer door de kindercardioloog worden gezien indien er aanwijzingen zijn dat er sprake zou kunnen zijn van zo’n aangeboren hartafwijking (ruisje op het hart, blauwe verkleuring tijdens drinken of inspanning). Vaak zal deze naast lichamelijk onderzoek een ECHO van het hart maken om zo te beoordelen of er sprake is van een aangeboren hartafwijking.

Foto van de botten
Wanneer er sprake is van een verkromming van de wervelkolom zal vaak een foto van de botten gemaakt worden om de mate van verkromming vast te leggen en om te kijken hoe de wervels van de rug zijn aangelegd. Wanneer er aanwijzingen zijn voor heupdysplasie kan een foto van het bekken gemaakt worden. Op een foto kan te zien zijn dat de botleeftijd minder verder is dan gebruikelijk voor de leeftijd van het kind. Bij een op de vier kinderen met dit syndroom hebben de uiteinde van de botten een kegelvorm. Wanneer foto’s van de handen worden gemaakt dan zijn bij een deel van de kinderen de middenhandsbeentjes korter dan normaal. Ook kunnen de vingerkootjes korter zijn dan gebruikelijk.

Kinderorthopeed
Een kinderorthopeed kan beoordelen of er een behandeling voor heupdysplasie of voor een verkromming van de wervelkolom (scoliose) nodig is.

Hoe worden kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom behandeld ?
Omgaan met de gevolgen
Er bestaat geen behandeling die het Nicolaides-Baraitser syndroom kan genezen. De behandeling is er op gericht om kinderen en hun ouders zo goed mogelijk te leren omgaan met de gevolgen van het hebben van het Nicolaides-Baraitser syndroom.

Kinderfysiotherapie
Een fysiotherapeut kan ouders tips en adviezen geven hoe ze hun kindje zo goed mogelijk kunnen stimuleren om er voor te zorgen dat de ontwikkeling zo optimaal als mogelijk verloopt.

Kinderlogopedie
Een logopediste kan tips en adviezen geven indien er problemen zijn met zuigen, drinken, kauwen of slikken. Ook kan de logopediste helpen om de spraakontwikkeling zo goed mogelijk te stimuleren. Praten kan ook ondersteund worden door middel van gebaren of pictogrammen. Op die manier kunnen kinderen zich leren uitdrukken ook als ze nog geen woorden kunnen gebruiken. Sommige kinderen hebben baat bij een spraakcomputer.

Kinderergotherapie
Een ergotherapeut kan tips en adviezen geven hoe de verzorging en de dagelijks activiteiten van een kind zo soepel mogelijk kunnen verlopen. De ergotherapeut kan ook advies geven over hulpmiddelen.

Revalidatiearts
Een revalidatiearts coördineert de verschillende therapieën en adviseert ook over hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een aangepaste buggy, een rolstoel, steunzolen of aangepaste schoenen. Ook is het mogelijk via een revalidatie centrum naar een aangepaste peutergroep te gaan en daar ook therapie te krijgen en later op dezelfde manier onderwijs te gaan volgen.

School
De meeste kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom volgen speciaal onderwijs. In het speciaal onderwijs zijn de klassen kleiner en kan het lesprogramma meer afgestemd worden op de mogelijkheden van het kind. Vaak volgen kinderen SBO (speciaal basisonderwijs), MLK (moeilijk lerend) of ZMLK (zeer moeilijk lerend) onderwijs.
Voor een deel van de kinderen is het niet haalbaar om onderwijs te volgen. Zij gaan naar een dagcentrum waar kinderen een dagprogramma volgen.

Orthopedagoog
Een orthopedagoog kan ouders tips en adviezen geven hoe om gaan met problemen met bijvoorbeeld boos worden of zich zelf verwonden.

Kinder- en jeugdpsychiater
Een kinder- en jeugdpsychiater kan advies geven hoe om te gaan met gedragsproblemen zoals ADHD of autisme. Soms is het nodig om gedragsregulerende medicatie zoals methylfenidaat voor ADHD of risperidon voor prikkelovergevoeligheid te geven.

Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 3-5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet.

Medicijnen tegen epilepsie
Er bestaan verschillende soorten medicijnen die er voor kunnen zorgen dat kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom minder last hebben van epilepsie aanvallen. Er bestaat geen duidelijk voorkeursmedicijn. Medicijnen die vaak gebruikt worden zijn natriumvalproaat (Depakine ®), levetiracetam (Keppra ®), clobazam (Frisium ®) en topiramaat (Topamax®). Het kan moeilijk zijn om de epilepsie onder controle te krijgen met medicijnen.
Bij een deel van de kinderen lukt het niet om nieuwe epilepsieaanvallen te voorkomen met medicijnen. Vaak worden dan andere behandeling ingezet zoals het ketogeen dieet, een nervus vagus stimulator of een behandeling met methylprednisolon.

Behandeling slaapproblemen
Een vast slaapritueel en een vast slaappatroon kunnen kinderen helpen om beter te kunnen slapen. Het medicijn melatonine kan helpen om beter in slaap te kunnen vallen. Er bestaan ook vormen van melatonine met vertraagde afgifte die ook kunnen helpen om weer in slaap te vallen wanneer kinderen in de nacht wakker worden. Slaapmiddelen worden liever niet gegeven aan kinderen omdat kinderen hier aangewend raken en niet meer zonder deze medicatie kunnen. Soms wordt het medicijn promethazine gebruikt om kinderen beter te kunnen laten slapen. Het is altijd belangrijk om uit te sluiten dat epilepsie de oorzaak is van de slaapproblemen, in geval van epilepsie is epilepsie behandeling nodig.

Reflux
Reflux kan er ook voor zorgen dat kinderen slecht eten. Door de voeding in te dikken met johannesbroodpitmeel kan de voeding minder gemakkelijk terug stromen van de maag naar de slokdarm. Ook zijn er medicijnen die de maaginhoud minder zuur kunnen maken waardoor de slokdarm minder geprikkeld wordt bij terugstromen van de maaginhoud. Medicijnen die hiervoor gebruikt worden zijn ranitidine en omeprazol, soms esomeprazol. Indien dit allemaal niet voldoende is, kan een operatie nodig zijn waarbij de overgang van de slokdarm naar de maag nauwer wordt gemaakt, waardoor de voeding ook minder gemakkelijk terug kan stromen.

Verstopping van de darmen
Het medicijn macrogol kan er voor zorgen dat de ontlasting soepel en zacht blijft en stimuleert de darmwand om actief te blijven. Hierdoor kunnen kinderen gemakkelijker hun ontlasting kwijt. Verder blijft het belangrijk om te zorgen dat kinderen voldoende vocht en vezels binnen krijgen en zo veel als kan bewegen. Soms zijn zetpillen nodig om de ontlasting op gang te krijgen.

Botontkalking
Dagelijks bewegen tijdens daglicht helpt om de botdichtheid te verbeteren. Ook is het belangrijk om voldoende calciumhoudende produkten te eten en gezonde vetten om zelf voldoende vitamine D aan te maken. Wanneer dit niet voldoende is wordt geadviseerd omdagelijks 400IE vitamine D te geven en 500 mg calcium. Soms is het nodig om zogenaamde bisfosfonaten te geven om de botdichtheid te verbeteren.

Kwijlen
Kwijlen kan verminderen door kinderen er bewust van te maken dat ze hun speeksel moeten doorslikken. Ook kunnen oefeningen waarbij geoefend wordt om de mond te sluiten helpen. Er bestaan moderne halsdoekjes die kwijl kunnen opvangen, zodat de kleding niet vies en nat wordt.
Er bestaan medicijnen die het kwijlen minder kunnen maken. Het meest gebruikte medicijn hierdoor is glycopyrrhonium. Soms kan een behandeling van de speekselklieren door middel van botox of door middel van een operatie nodig zijn om er voor zorgen dat kinderen minder kwijlen. Per kind zullen de voor- en nadelen van elke behandeling moeten worden afgewogen.

Oogarts
Een deel van de kinderen heeft een bril nodig om goed te kunnen zien. Wanneer kinderen scheel kijken, dan kan het nodig zijn om een oog een aantal uur per dag af te plakken, om op die manier te voorkomen dat kinderen een lui oog ontwikkelen.

Kinderuroloog
Wanneer de balletjes niet goed indalen, dan kan de kinderuroloog door middel van een operatie er voor zorgen dat de balletjes wel in het balzakje komen te liggen.

Antibiotica
Een deel van de kinderen die vaak terugkerende infecties heeft, heeft baat bij een lage dosering antibiotica om nieuwe infecties te voorkomen. Per kind moeten de voordelen van het geven van de antibiotica worden afgewogen tegen de nadelen ervan (antibiotica doden ook nuttige bacteriën in de darmen).

Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking.

Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan begeleiding geven hoe het hebben van deze aandoening een plaatsje kan krijgen in het dagelijks leven. Het kost vaak even tijd voor ouders om te verwerken dat de toekomstverwachtingen van hun kind er anders uit zien dan mogelijk verwacht is. Ook vinden veel ouders het vaak lastig hoe zij hun tijd en aandacht moeten verdelen tussen het kind met de beperking en andere kinderen in het gezin. In de folder aandacht en tijd voor brussen vindt u tips die u hierbij kunnen helpen.

Contact met andere ouders
Door middel van een oproepje op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders/verzorgers die ook te maken hebben met het Nicolaides-Baraitser syndroom.

Wat betekent het hebben van het Nicolaides-Baraitsersyndroom voor de toekomst?
Blijvende beperking
De meeste volwassenen blijven last houden van beperkingen in het dagelijks leven als gevolg van het hebben van het Nicolaides-Baraitser syndroom. Zij kunnen veel taken zelf, maar zijn bij andere taken afhankelijk van de hulp van anderen. De meeste volwassenen zullen begeleid gaan wonen in een woongroep.

Hoekiger uiterlijk
Met het ouder worden, krijgen de meeste kinderen een meer hoekiger gezicht dan op jongere leeftijd. Vaak wordt de onderkaak breder waardoor het gezicht een meer hoekiger vorm krijgt. Het uiterlijk wordt vaak ook wat groffer van structuur, minder fijntjes dan op jongere leeftijd.

Dikkere gewrichten
Met het ouder worden, worden de gewrichtjes van de handen en de voeten vaak dikker. De gewrichtjes zijn niet dik of rood zoals bij een ontsteking.
Soms is het voor kinderen hierdoor lastiger om de handen soepel te bewegen door de verdikking van de gewrichtjes.

Langzamer bewegen
Er is nog weinig bekend over volwassenen met dit syndroom. Een deel van de ouders heeft aangegeven dat hun kind op oudere leeftijd langzamer is gaan bewegen. Waardoor dit komt is niet goed bekend.

Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Is er behoefte de zorg over te dragen naar specialisten voor volwassenen of kan de huisarts de zorg leveren die nodig is.En als er behoefte is aan overdragen van de zorg naar specialisten voor volwassenen, naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belanrgijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd.
Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+.

Levensverwachting
Het is niet goed bekend of de levensverwachting van kinderen met dit syndroom anders is dan van kinderen zonder dit syndroom. Hiervoor zijn te weinig volwassenen met dit syndroom bekend.
Kinderen met het Nicolaides-Baraitser syndroom met een moeilijk behandelbare vorm van epilepsie kunnen wel een beperkte levensverwachting hebben.

Kinderen krijgen
De meeste volwassenen die het Nicolaides-Baraitser -syndroom zullen later zelf als volwassene geen kinderen krijgen. Dit vanwege hun verstandelijke beperking, maar daarnaast bij mannen ook vanwege verminderde vruchtbaarheid als gevolg van niet ingedaalde balletjes.
In theorie hebben kinderen van een volwassene met het Nicolaides-Baraitser -syndroom zelf 50% kans om zelf ook het Nicolaides-Baraitser syndroom te krijgen. Indien de volwassene geen kinderen wil of kan krijgen, moet wellicht nagedacht moeten worden over anticonceptie, waarover u in deze folder meer informatie vindt.

Hebben broertjes en zusjes een verhoogde kans om ook het Nicolaides-Baraitsersyndroom te krijgen?
Het Nicolaides-Baraitser syndroom is een erfelijke aandoening. Vaak is de aandoening bij het kind zelf ontstaan. Broertjes en zusjes hebben dan nauwelijks een verhoogde kans om zelf ook dit syndroom te krijgen.
Dit zou alleen kunnen wanneer de ouder het foutje in de eicel of in de zaadcel heeft zonder dat dit in andere lichaamscellen voorkomt. Dit wordt ouderlijk mocaisisme genoemd. Dit maakt dat de kans dat een broertje of zusje ook het Nicolaides-Baraitser syndroom krijgt licht verhoogd is.
Een klinisch geneticus kan hier meer informatie over geven.

Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is welk foutje in een familie heeft gezorgd voor het ontstaan van het Nicolaides-Baraitser syndroom, dan is het mogelijk om tijdens een zwangerschap prenatale diagnostiek te verrichten in de vorm van een vlokkentest in de 12e zwangerschapsweek of een vruchtwaterpunctie in de 16e zwangerschapsweek. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie). Meer informatie over prenatale diagnostiek kunt u vinden op de website: www.npdn.nl.

Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.

Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.

Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.

Links
www.hetkinderpunt.nl/het-nicolaides-baraitser-syndroom
(informatie over het Nicolaides-Baraitser syndroom)

Referenties
1. Phenotype and genotype in Nicolaides-Baraitser syndrome. Sousa SB, Hennekam RC; Nicolaides-Baraitser Syndrome International Consortium. Am J Med Genet C Semin Med Genet. 2014;166:302-14
2. In-Frame Deletion and Missense Mutations of the C-Terminal Helicase Domain of SMARCA2 in Three Patients with Nicolaides-Baraitser Syndrome. Wolff D, Endele S, Azzarello-Burri S, Hoyer J, Zweier M, Schanze I, Schmitt B, Rauch A, Reis A, Zweier C.
Mol Syndromol. 2012;2:237-244
3. Heterozygous missense mutations in SMARCA2 cause Nicolaides-Baraitser syndrome. Van Houdt JK, Nowakowska BA, Sousa SB, van Schaik BD, Seuntjens E et al Nat Genet. 2012;44:445-9
4. Nicolaides-Baraitser syndrome: two new cases with autism spectrum disorder. Gana S, Panizzon M, Fongaro D, Selicorni A, Memo L, Scandurra V, Vannucci C, Bigozzi M, Scordo MR. Clin Dysmorphol. 2011;20:38-41
5. New insights into DNA methylation signatures: SMARCA2 variants in Nicolaides-Baraitser syndrome. Chater-Diehl E, Ejaz R, Cytrynbaum C, Siu MT, Turinsky A, Choufani S, Goodman SJ, Abdul-Rahman O, Bedford M, Dorrani N, Engleman K, Flores-Daboub J, Genevieve D, Mendoza-Londono R, Meschino W, Perrin L, Safina N, Townshend S, Scherer SW, Anagnostou E, Piton A, Deardorff M, Brudno M, Chitayat D, Weksberg R. BMC Med Genomics. 2019;12:105
6. Striking phenotypic overlap between Nicolaides-Baraitser and Coffin-Siris syndromes in monozygotic twins with ARID1B intragenic deletion. Pascolini G, Valiante M, Bottillo I, Laino L, Fleischer N, Ferraris A, Grammatico P. Eur J Med Genet. 2020;63:103739.
7. De novo SMARCA2 variants clustered outside the helicase domain cause a new recognizable syndrome with intellectual disability and blepharophimosis distinct from Nicolaides-Baraitser syndrome. Cappuccio G, Sayou C, Tanno PL, Tisserant E, Bruel AL, Kennani SE, Sá J, Low KJ, Dias C, Havlovicová M, Hančárová M, Eichler EE, Devillard F, Moutton S, Van-Gils J, Dubourg C, Odent S, Gerard B, Piton A, Yamamoto T, Okamoto N, Firth H, Metcalfe K, Moh A, Chapman KA, Aref-Eshghi E, Kerkhof J, Torella A, Nigro V, Perrin L, Piard J, Le Guyader G, Jouan T, Thauvin-Robinet C, Duffourd Y, George-Abraham JK, Buchanan CA, Williams D, Kini U, Wilson K; Telethon Undiagnosed Diseases Program, Sousa SB, Hennekam RCM, Sadikovic B, Thevenon J, Govin J, Vitobello A, Brunetti-Pierri N. Genet Med. 2020

 

Laatst bijgewerkt: 25 november 2020 voorheen: 17 augustus 2020, 30 oktober 2019, 24 oktober 2018, 11oktober 2017 en 25 oktober 2014

 

Auteur: JH Schieving

 

Hier is ruimte voor
Uw verhaal

Heeft uw kind nog andere symptomen, laat het ons weten.