Wat is het 4-H syndroom?
Het 4-H syndroom is een aangeboren aandoening waarbij de aanleg van het geleidingslaagje rondom de zenuwen niet goed verloopt, waardoor met name de hersenen anders functioneren dan gebruikelijk en kinderen problemen hebben met het bewaren van het evenwicht in combinatie met een veranderde tandontwikkeling en het uitblijven van een normale puberteitsontwikkeling.
Hoe wordt het 4-H syndroom ook wel genoemd?
De 4 H’s in het 4 H-syndroom staan voor hypomyelinisatie, hypogonadotroop hypogonadisme en hypodontie. In al deze woorden komt het woord hypo voor, wat te weinig betekent.
Hypomyelinisatie geeft aan het geleidingslaagje (myeline) wat normaal rondom de zenuwvezels ontstaat niet of veel te weinig wordt aangelegd. De zenuwen werken hierdoor te traag. Hypogonadotroop hypogonadisme betekent dat de hersenen te weinig hormonen aanmaken die zorgen voor de aanmaak van de geslachtshormonen, testosteron bij een jongen en oestradiol bij een meisje. Hypodontie betekent dat kinderen minder tanden krijgen dan gebruikelijk.
Ataxia, delayed dentition and hypomyelination
Ook wordt de term ataxie, vertraagde tandontwikkeling en hypomyelinisatie wel gebruikt (In het Engels ataxia, delayed dentition and hypomyelination). Ataxie betekent coördinatiestoornis, kinderen met deze aandoening hebben vaak grote problemen met het bewaren van het evenwicht. Vertraagde tandontwikkeling geeft aan dat de tandjes veel later dan gebruikelijk doorkomen. Hypomyelinisatie is hier boven al uitgelegd.
Leucodystrofie
Het 4-H syndroom behoort tot een groep ziektes die leucodystrofie worden genoemd. Leuco betekent wit en dystrofie niet goed aangelegd zijn. Bij deze kinderen is de zogenaamde witte stof van de hersenen niet goed aangelegd. De witte stof is een laag in de hersenen waar de uitlopers van de hersencellen door heen lopen. Er bestaan zeer veel verschillende types leucodystrofie.
Het 4-H syndroom wordt ook wel leucodystrofie met hypomyelinisatie type 7 genoemd.
POL3 gerelateerde leucodystrofie
Een andere naam die gebuikt wordt voor het 4H-syndroom is POL3 gerelateerde leucodystrofie. Kinderen krijgen deze aandoening omdat er een fout zit in een van de POL3-genen die er bestaan. Er worden steeds meer POL3-genen ontdekt die in staat zijn om deze aandoening te veroorzaken. Door deze naam te gebruiken is het voor iedereen duidelijk dat er sprake is van een fout in een POL3-gen.
Autosomaal recessieve hypomyeliniserende leukodystrofie
Een andere naam die gebruikt wordt is autosomaal recessieve hypomyeliniserende leucodystrofie.
Hoe vaak komt het 4-H syndroom bij kinderen voor?
Het 4-H syndroom is een zeldzame aandoening, het is niet goed bekend hoe vaak het 4-H syndroom bij kinderen voorkomt. Geschat wordt dat deze aandoening bij minder dan één op de 100.00 kinderen voorkomt.

Bij wie komt het 4-H syndroom voor?
Het 4-H syndroom is al voor de geboorte aanwezig, maar het kan een tijdje duren voordat kinderen problemen ondervinden als gevolg van dit syndroom. Meestal ontstaan de problemen op de dreumes/peuterleeftijd, maar er zijn ook kinderen die pas op latere leeftijd voor het eerst klachten hebben gekregen.
Zowel jongens als meisjes kunnen het 4-H syndroom krijgen. Het 4-H syndroom komt waarschijnlijk iets vaker bij meisjes dan bij jongens voor.
Wat is de oorzaak van het 4-H syndroom?
Fout in erfelijk materiaal
Het 4-H syndroom wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijk materiaal. Tot nu toe zijn er twee fouten in het DNA ontdekt die allebei in staat zijn om het 4-H syndroom te veroorzaken. Het gaat om een fout op chromosoom 10 in het POLR3A-gen of om een fout op chromosoom 12 in het POLR3B-gen. Inmiddels zijn er ook een aantal andere genen ontdekt die ook het 4-H syndroom kunnen geven: POLR1C-gen op chromosoom 6 en het POLR3K-gen op chromosoom 16.
Autosomaal recessief
Het 4-H syndroom erft op zogenaamd autosomaal recessieve manier over. Dat wil zeggen dat een kind pas klachten krijgt wanneer beide chromosomen 10 of 12 allebei een fout bevatten op plaats van het POLR3A-gen of het POLR3B-gen
Dit in tegenstelling tot een autosomaal dominante aandoening, waarbij een fout op één van de twee chromosomen al voldoende is om een ziekte te krijgen.

Ouders drager
Vaak zijn beide ouders drager van deze aandoening. Zij hebben zelf een chromosoom 10 of 12 met fout en een chromosoom 10 of 12 zonder fout. Doordat ze zelf ook een chromosoom 10 of 12 zonder fout hebben, hebben de ouders zelf geen klachten.
Wanneer een kind van beide ouders het chromosoom 10 of 12 met de fout krijgt, dan krijgt dit kind het 4-H syndroom. De kans dat beide ouders drager zijn van een foutje op dezelfde plek in een chromosoom is groter wanneer beide ouders (in de verte) familie van elkaar zijn.

Afwijkend eiwit
Als gevolg van de fout in het erfelijk materiaal wordt een bepaald eiwit op een afwijkende manier aangemaakt. Dit eiwit heet polymerase III RNA subunit A of subunit B. Dit eiwit speelt een belangrijke rol bij het aflezen van het DNA en het vormen van RNA. Dit RNA is nodig om belangrijke eiwitten in het lichaam aan te maken. Dit lukt niet goed wanneer er een fout in het POLR3A of POL3RB-gen zit, waardoor belangrijke eiwitten in het lichaam ontbreken en de symptomen van deze ziekte ontstaan.

Wat zijn de symptomen van het 4-H syndroom?
Variatie
Er bestaat een grote variatie tussen verschillende kinderen met het 4-H syndroom. Kinderen zullen nooit alle onderstaande symptomen hebben. Ook de ernst van de symptomen kan verschillen.

Jouw kind is uniek
Bedenk dat onderstaande symptomen kunnen voorkomen bij jouw kind, maar ook niet allemaal zullen voorkomen. Jouw kind is uniek en veel meer dan een kind met deze aandoening. Het lezen van mogelijke symptomen die kunnen voorkomen, kan ouders het gevoel geven dat er alleen maar aandacht is voor de beperkingen van het kind. Dat is zeer zeker niet de bedoeling. Jouw kind is bijvoorbeeld lief, grappig, gevoelig, gezellig, sociaal, vindingrijk, nieuwsgierig, ondeugend, enthousiast, een zonnestraaltje, creatief en/of innemend en dat vind je niet terug in onderstaande symptomen die kunnen horen bij dit syndroom. Dat kan ook niet, want die eigenschappen maken jouw kind nu eenmaal uniek. Blijf daar vooral naar kijken en zie deze symptomen meer als achtergrondinformatie die je kunnen helpen om te begrijpen wat er met je kind aan de hand zou kunnen zijn wanneer jouw kind zich anders ontwikkelt of ergens last van heeft. Deze informatie kan jullie als ouders en hulpverleners een handvat geven wat hiervoor een mogelijke verklaring kan zijn.

Lage spierspanning
Kinderen met het 4-H syndroom hebben vaak een lage spierspanning. Hierdoor voelen deze kinderen slapper aan dan andere kinderen. Wanneer kinderen opgetild worden, moeten ze goed ondersteund worden. Hierdoor kunnen gewrichten gemakkelijker overstrekt worden en hebben kinderen meer spierkracht nodig om hun gewrichten stabiel te houden. Ook hebben kinderen door deze lage spierspanning vaak platvoetjes.

Problemen met drinken
Baby’s met het 4H-syndroom hebben vaker problemen met drinken. Ze pakken de borst of de speen van de fles maar moeilijk. Vaak laten kinderen na korte tijd drinken de borst of de speen al weer los. Het kost vaak veel tijd om kinderen met deze aandoening voeding te geven. Door deze voedingsproblemen kunnen kinderen licht van gewicht blijven. Dit wordt failure to thrive genoemd.

Kinderen met het 4H-syndroom ontwikkelen zich langzamer dan hun leeftijdsgenoten. Ze gaan later rollen, zitten, staan en lopen dan hun leeftijdsgenoten.
Een deel van de kinderen is in staat om zelfstandig zonder hulpmiddelen te leren lopen. Het lopen verloopt vaak wat houterig, kinderen kunnen gemakkelijker vallen.
Voor een ander deel van de kinderen is het te moeilijk om zelfstandig te leren lopen, zij kunnen alleen lopen met steun van een ander of zijn niet in staat om te lopen en hebben een rolstoel nodig om zich te verplaatsen.

Praten
Voor een groot deel van de kinderen met het 4Hsyndroom is het moeilijk om te leren praten. Sommige kinderen leren alleen enkele woorden, anderen leren praten in korte zinnen en weer anderen zijn alleen in staat om klanken te maken. Het begrijpen van wat anderen zeggen gaat kinderen vaak beter af dan het zelf verwoorden wat kinderen willen zeggen. Kinderen met dit syndroom hebben ook vaak een lagere spierspanning in het gezicht, waardoor ze de woorden en zinnen minder duidelijk uitspreken en voor onbekende soms moeilijker verstaanbaar zijn. Dit wordt dysarthrie genoemd.

Ataxie
Kinderen met het 4-H syndroom krijgen geleidelijk aan problemen met het bewaren van hun evenwicht. Dit evenwichtsprobleem wordt ook wel ataxie genoemd. Kinderen vallen gemakkelijker dan andere kinderen. Vaak zetten kinderen hun voeten verder uit elkaar om zo steviger te kunnen staan en te lopen. Dit wordt ook wel een breedbasisch looppatroon genoemd. De meeste kinderen zijn ondanks de problemen met het bewaren van het evenwicht wel in staat om zonder hulp te kunnen lopen. Een deel van de kinderen heeft voor langere afstanden een rolstoel nodig om zich voort te verplaatsen.
Als gevolg van de evenwichtsproblemen kunnen kinderen last hebben van trillen van de handen vooral als zijn fijne werkjes met de handen willen doen. Door dit trillen is het moeilijker om deze fijne werkjes uit te voeren. Ook wordt het pakken van voorwerpen lastiger. Kinderen en jong volwassenen kunnen naast een voorwerp grijpen wat zij willen pakken.

Spasticiteit
Een deel van de kinderen met het 4H-syndroom krijgt in toenemende mate last van stijfheid van de spieren van de benen. Deze stijfheid van de spieren wordt spasticiteit genoemd. De stijfheid van de spieren zorgt er voor dat het lopen minder soepel gaat. Optillen van de voeten van de grond gaat lastiger, waardoor kinderen gemakkelijk kunnen vallen. Veel kinderen hebben de neiging om op hun tenen te gaan lopen. Kinderen krijgen de neiging om de benen voor elkaar te kruizen tijdens het lopen. Dit maakt lopen erg moeilijk. Een groot deel van de kinderen heeft een rolstoel nodig om zich te kunnen verplaatsen over grotere afstanden. Op latere leeftijd kan ook spasticiteit aan de armen ontstaan. Aanvallen met plostelinge toename van spierspanning kunnen voorkomen, dit wordt een spasme genoemd. Spasmes komen vooral voor bij vermoeidheid, ziek zijn, schrik of stress.

Dystonie
Een deel van de kinderen met het 4H-syndroom heeft last van dystonie. Dystonie is een afwijkende stand van een lichaamsdeel doordat strekkers en buigers tegelijkertijd onbedoeld aanspannen. Hierdoor gaat een lichaamsdeel onbedoeld in een vreemde stand staan. Vaak draait de voet en/of het been naar binnen toe, waardoor lopen heel moeizaam gaat. Kinderen kunnen gemakkelijker vallen door de dystonie. Dystonie aan de handen zorgt voor problemen met schrijven. Dystonie aan de romp kan zorgen voor een afwijkende stand van de romp, bijvoorbeeld voorover gebogen waardoor lopen en staan erg moeilijk gaan. Dystonie van de nek kan zorgen dat het hoofd onbedoeld gedraaid staat of achter over gekanteld staat. Dit wordt een torticollis genoemd.

Minder spierkracht
Kinderen met het 4-H syndroom hebben vaak minder kracht in hun spieren. Dit komt aan de ene kant omdat de spieren minder sterk zijn als gevolg van de spasticiteit. Aan de andere kant komt dit doordat de zenuwen van de armen en benen minder goed in staat zijn om signalen door te geven aan de spieren. Dit wordt een polyneuropathie genoemd. De problemen met de spierkracht zorgen voor problemen met lopen en bewegen. Ook zijn kinderen hierdoor sneller vermoeid. De spieren zijn vaak ook dun. Door de verminderde spierkracht kunnen afwijkingen van de voetstand ontstaan. Een deel van de kinderen heeft bijvoorbeeld hierdoor holvoeten.

Epilepsie
Een klein deel van de kinderen met het 4-H syndroom krijgt last van epileptische aanvallen. Verschillende soorten epilepsieaanvallen kunnen voorkomen. Dit hangt sterk samen met de leeftijd waarop het kind last krijgt van epilepsie. Veel voorkomende aanvallen zijn aanvallen met verstijven (tonische aanvallen genoemd), aanvallen met herhaalde schokken (clonische aanvallen genoemd), aanvallen met kleine schokjes op verschillende plaatsen in het lichaam (myoclonieën) of aanvallen met staren (focale aanvallen met verminderd bewustzijn genoemd).

Uiterlijke kenmerken
Bij veel syndromen hebben kinderen vaak wat veranderde uiterlijke kenmerken. Hier hebben kinderen zelf geen last van, maar het kan de dokters helpen om te herkennen dat er sprake is van een syndroom en mogelijk ook van welk syndroom. Ook maakt dit vaak dat kinderen met hetzelfde syndroom vaak meer op elkaar lijken dan op hun eigen broertjes en zusjes, terwijl de kinderen toch niet familie van elkaar zijn.
Kinderen met 4-H syndroom hebben vaak weinig opvallende uiterlijke kenmerken. Een deel van de kinderen heeft een kleine hoofdomtrek.
Kleine lengte
Kinderen met het 4-H syndromen zijn vaak kleiner dan hun leeftijdsgenoten.
Klein hoofd
Bij groot een deel van de kinderen groeit het hoofd minder snel als bij leeftijdsgenoten. Kinderen hebben hierdoor een kleinere hoofdomtrek. Een te klein hoofd wordt een microcefalie genoemd.

Ogen
De ogen van kinderen met het 4-H syndromen maken vaak schokkende bewegingen. Dit wordt een nystagmus genoemd. Kinderen hebben hier zelf geen last van. Ook kunnen kinderen moeite hebben om hun ogen omhoog en omlaag te bewegen. Veel kinderen zijn bijziend en hebben een bril nodig om goed te kunnen zien. Bij een deel van de kinderen is de oogzenuw dun, waardoor kinderen problemen hebben met zien. Dit wordt een opticusatrofie genoemd.

Gebit
Een deel van de kinderen met het 4-H syndroom heeft bij de geboorte al tandjes. De andere tanden komen pas op veel later leeftijd door dan gebruikelijk. Opvallend is ook vaak dat er eerst kiezen doorkomen in plaats van snijtanden zoals gebruikelijk is.
De meeste kinderen krijgen uiteindelijk minder dan het gebruikelijke aantal tanden en kiezen. Dit wordt hypodontie genoemd. Ook kunnen de tanden anders van vorm zijn.
Problemen met slikken
Het slikken gaat bij kinderen met het 4-H syndroom vaak moeilijker. Kinderen hebben moeite met kauwen en verslikken zich gemakkelijker. Soms is zelf eten te gevaarlijk omdat er dan door verslikken voedsel in de longen terecht kan komen. Dan kan het nodig zijn om kinderen een sonde te geven om te zorgen dat ze wel voldoende voedingsstoffen binnen krijgen.

Reflux
Kinderen met het 4-H syndroom hebben vaak last van het terugstromen van voeding vanuit de maag naar de slokdarm. Dit wordt reflux genoemd. Omdat de maaginhoud zuur is, komt het zuur zo ook in de slokdarm, soms zelfs ook in de mond. Dit zuur kan zorgen voor pijnklachten, waardoor kinderen moeten huilen en soms ook niet willen eten. Ook kan het maken dat kinderen moeten spugen.
Door het zuur kan de slokdarm geïrriteerd en ontstoken raken. Wanneer dit niet tijdige ontdekt en behandeld wordt, kan dit zorgen voor het spuug met daarin bloedsliertjes.

Kwijlen
Kinderen met het 4-H syndroom hebben gemakkelijker last van kwijlen. Dit komt door slapheid van de spieren in het gezicht en rondom de mond, waardoor het speeksel gemakkelijk uit de mond loopt. Dit is namelijk de gemakkelijkste weg voor het speeksel, de andere optie van het doorslikken van speeksel kost bewuste aandacht van het kind totdat doorslikken van speeksel geautomatiseerd is. Dit is voor kinderen met dit syndroom moeilijker om aan te leren.

Plassen
Een deel van de kinderen met 4-H syndroom heeft problemen met plassen. Zij moeten vaak plassen en moeten ook meteen naar de wc wanneer ze voelen dat ze moeten plassen. Dit kan lastig zijn voor kinderen die problemen hebben met lopen. Hierdoor kunnen kinderen ongewild urine verliezen. Dit wordt een spastische blaas genoemd.

Zindelijkheid
De meeste kinderen met het 4-H syndroom worden op latere leeftijd zindelijk dan gebruikelijk. Voor een deel van de kinderen is het niet haalbaar om zindelijk te worden.

Verstopping van de darmen
Verstopping van de darmen komt vaak voor bij kinderen met dit syndroom. De ontlasting komt dan niet elke dag en is vaak hard waardoor kinderen moeite hebben met poepen. Dit kan buikpijnklachten geven en zorgen voor een bolle buik. Ook kan de eetlust hierdoor minder worden.

Niet ingedaalde zaadballen
Bij een groot deel van de jongens zitten de zaadballen niet in de balzak. Dit wordt cryptorchisme genoemd. Dit kan gevolgen hebben voor de vruchtbaarheid op latere leeftijd.

Puberteit
Kinderen met het 4-H syndroom komen spontaan meestal niet in de puberteit omdat de aanmaak van hormonen die nodig zijn voor het in de puberteit komen niet goed verloopt.
Scoliose
Een deel van de kinderen met dit syndroom krijgt een zijwaartse verkromming van de rug. Dit wordt een scoliose genoemd. Van een milde scoliose zullen kinderen zelf geen last hebben. Toename van de scoliose kan zorgen voor het ontstaan van pijnklachten in de rug en problemen met zitten en staan.Ook kan een toegenomen voorwaartse verkromming van de borstwervelkolom voorkomen. Kinderen krijgen hierdoor een voorover gebogen houding. Dit wordt ook wel kyfose of bochel genoemd.

Infecties
Wanneer kinderen ziek zijn en koorts hebben, gaat het bewegen en praten vaak veel moeizamer. Dit verbetert weer nadat kinderen weer hersteld zijn, maar het kan zijn dat kinderen niet op hun oude niveau terug komen.
Kinderen met het 4-H syndroom zijn meestal wat gevoeliger om infecties te krijgen.
Stress
Veel stress of slaapgebrek kunnen ook zorgen voor een terugval in functioneren bij kinderen met het 4H-syndroom.
Vermoeidheid
Kinderen met het 4-H syndroom moeten vaak veel energie steken in het bewaren van hun evenwicht en het corrigeren van hun evenwichtsprobleem. Dit kost veel energie, daarom zijn kinderen met het 4-H syndroom meestal sneller vermoeid.
Hoe wordt de diagnose 4-H syndroom gesteld?
Verhaal en onderzoek
Aan de hand van het verhaal en het lichamelijk onderzoek kan bij kinderen met een evenwichtsprobleem, een ontwikkelingsachterstand een probleem van de hersenen worden vermoed. Omdat het 4-H syndroom zeldzaam is, zal daar zonder verder onderzoek meestal niet aan worden gedacht.
Er is ander onderzoek nodig om de diagnose 4-H syndroom te stellen.
Bloedonderzoek
Bij routine bloedonderzoek worden bij kinderen met het 4H-syndroom geen bijzonderheden gevonden. Bij ziek zijn kan er sprake zijn van een lage bloedsuiker in het bloed. Ook kunnen de ketonen verhoogd zijn bij ziek zijn.

Genetisch onderzoek
Met behulp van bloedonderzoek kan in een keer gekeken worden naar fouten in het DNA die in staat zijn om ataxie te veroorzaken. Deze techniek wordt exome sequencing genoemd. Op deze manier kan de fout in het POLR3A-gen of het POLR3B-gen worden opgespoord.

MRI-scan
Bij kinderen met een probleem van de hersenen zal een MRI-scan worden gemaakt. Op deze MRI scan kan gezien worden dat de vorming van myeline (het geleidingslaagje rondom de zenuwen) in de hersenen niet of nauwelijks plaats vindt. Op zogenaamde T2-opnames zijn grote witte vlekken te zien als tekenen dat er onvoldoende van het geleidingslaagje myeline aanwezig is.
Ook zijn de kleine hersenen vaak veel kleiner dan gebruikelijk. Vaak ontbreekt de verbinding tussen de beide helften van de kleine hersenen: dit wordt een corpus callosum dysgenesie genoemd.
Met een nieuwe techniek, de MRI met spectroscopie kan gezien worden dat er in de hersenen een te veel aan het stofje myoinositol aanwezig is.
EMG
Myeline is een geleidingslaagje rondom de zenuwen wat niet alleen in de zenuwen van de hersenen, maar ook in de zenuwen van de armen en benen aanwezig is.
Hoe de zenuwen in de armen en benen werken is te meten door middel van een EMG-onderzoek. Hierbij wordt met behulp van kleine stroompjes getest hoe snel de zenuwen dit stroompje voorgeleiden.
Bij kinderen met het 4-H syndroom worden meestal geen afwijkingen gevonden bij het EMG.

Zenuwbiopt
Wanneer bij kinderen met een 4-H syndroom een stukje uit de zenuw wordt gehaald door een chirurg dan kan dit onder de microscoop onderzocht worden door de patholoog.
Bij kinderen met het 4-H syndroom kan dan gezien worden dat het geleidingslaagje rondom de zenuwen er anders uit ziet dan gebruikelijk.
Het is niet noodzakelijk om dit onderzoek te verrichten om de diagnose 4-H syndroom te kunnen stellen.
Stofwisselingsonderzoek
Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand zal vaak stofwisselingsonderzoek verricht worden. Dit gebeurt aan de hand van urine, bloed of hersenvocht (liquor). Bij kinderen met het 4-H syndroom worden geen afwijkingen gevonden in het bloed, de urine of het hersenvocht. Bij ziek zijn kunnen de ketonen in bloed en urine verhoogd zijn.
Er zijn ziektebeelden die veel kunnen lijken op het 4-H syndroom. Bij deze kinderen kunnen wel afwijkingen gevonden worden bij stofwisselingsonderzoek.

Hormoononderzoek
Wanneer kinderen het lichaamseigen hormoon LHRH krijgen toegediend, hoort de hypofyse de hormonen FSH en LH te gaan aanmaken. FSH en LH zorgen vervolgens weer voor de aanmaak van testosteron, oestrogenen en progestagenen, de zogenaamde geslachtshormonen.
Bij kinderen met het 4-H syndroom wordt geen FSH en LH aangemaakt wanneer zij LHRH krijgen toegediend. Andere hormonen zoals schildklierhormoon en groeihormoon zijn normaal.
Oogarts
Kinderen met het 4-H syndroom worden vaak ook gezien door de oogarts. De oogarts kan beoordelen of kinderen problemen hebben met zien.

Foto van de rug
Door middel van een röntgenfoto van de rug kan beoordeeld worden of er sprake is van een scoliose. Door het meten van de zogenaamde Cobbse hoek wordt de ernst van de scoliose weer gegeven.
Hoe worden kinderen met het 4-H syndroom behandeld?
Geen genezing
Er bestaan geen behandelen die het 4-H syndroom kan genezen. De behandeling is er op gericht om kinderen zo goed mogelijk te begeleiden bij hun ontwikkeling en zo goed mogelijk te laten om gaan met de beperkingen die ze als gevolg van het 4-H syndroom hebben.
Kinderarts
In Nederland wordt door de zorg voor kinderen met een zeldzaam syndroom vaak gecoördineerd door de kinderarts in de eigen woonomgeving. Daarnaast kunnen kinderen ook begeleid worden door een speciale kinderarts die zich gespecialiseerd heeft in de zorg voor kinderen met een aangeboren en vaak zeldzame aandoeningen. Deze kinderarts heet kinderarts EAA: kinderarts voor erfelijke en aangeboren aandoeningen. In steeds meer ziekenhuizen in Nederland werken kinderartsen EAA. De kinderarts EAA stemt met de eigen kinderarts in de woonomgeving van het kind af hoe de zorg voor het kind zo optimaal mogelijk kan verlopen.

Expertisecentrum
Het Amsterdamumc is in Nederland het expertisecentrum voor kinderen met een hypomyelinisatiesyndroom.
Bril
Veel kinderen met het 4-H syndroom hebben een bril of lenzen nodig om de verte goed te kunnen zien.

Fysiotherapie
De fysiotherapeut kan kinderen helpen om hun ontwikkelen te stimuleren door middel van oefeningen. De fysiotherapeut kan helpen om een zo goed mogelijk bewegingspatroon aan te leren en om de evenwichtsstoornis en de spasticiteit zo min mogelijk belemmerend te laten zijn.
Ook probeert de fysiotherapeut er voor te zorgen dat kinderen geen vergroeiing van hun gewrichten krijgen omdat ze zelf onvoldoende bewegen.

Logopedie
De logopedist kan adviezen geven hoe het slikken, eten en drinken zo goed mogelijk kan verlopen. Ook kan ze kinderen trainen in het goed en duidelijk praten of in het uitbreiden van de woordenschat. Wanneer praten moeilijk is, kan de logopediste andere manier van communiceren bijvoorbeeld met gebaren of met symbolen aanleren aan kind en ouders.

Ergotherapie
Een ergotherapeut kan adviezen geven hoe het functioneren van een kind met een evenwichtsstoornis en ontwikkelingsachterstand zo goed mogelijk kan verlopen. De ergotherapeut weet wat voor hulpmiddelen er allemaal mogelijk zijn.
Veel kinderen maken gebruik van een rolstoel.

De revalidatiearts coördineert de verschillende behandelingen en vervolgt de ontwikkeling van kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Bij problemen wordt gekeken wat voor oplossing er voor deze problemen te bedenken is. Vaak doet de revalidatiearts dit aan de hand van ICF-CY model. Er wordt gekeken wat het effect is van de aandoening op de verschillende lichaamsfuncties van het kind, de mogelijkheid om activiteit te ondernemen (bijvoorbeeld eten, aankleden, spelen) en de mogelijkheden om deel te nemen aan het dagelijks leven. De revalidatiearts denkt samen met een team mee welke oplossingen er te bedenken zijn voor een bepaald probleem.
De revalidatiearts geeft ook adviezen voor aangepaste schoenen of het gebruik van bijvoorbeeld spalken.
De revalidatiearts geeft ook adviezen voor het juiste onderwijs van het kind. Sommige kinderen gaan naar de school die verbonden is aan het revalidatiecentrum.
Ook voor jongere kinderen bestaan op het revalidatiecentrum vaak groepjes waarin de kinderen gedurende een dagdeel therapie krijgen waarin hun ontwikkeling gestimuleerd wordt.

Dagopvang
Vanaf de leeftijd van 2 maanden kunnen kinderen die niet naar een reguliere kinderdagopvang kunnen, naar een speciale kinderdagopvang toe gaan. Er bestaat speciale therapeutische peutergroepen in revalidatiecentra, of dagopvang in een orthopedagogisch dagcentrum (ODC) of in een medische kinderdagcentrum (MKD). Het hangt van de problemen die het kind ervaart af (zoals epilepsie of gedragsproblemen), welke vorm van dagopvang het meest geschikt is. Aanmelding voor een ODC of een MKD verloopt via de gemeente (vaak via het centrum jeugd en gezin, via het jeugdteam of via het sociaal wijkteam). Aanmelding voor een therapeutische peutergroep in een revalidatiecentrum verloopt via de revalidatiearts.

Onderwijs
De meeste kinderen met het 4H-syndroom volgen speciaal onderwijs. Hier zijn de klassen kleiner en kan het lesprogramma meer afgestemd worden op de mogelijkheden van het kind. Vaak volgen kinderen MLK (moeilijk lerend) of ZMLK (zeer moeilijk lerend) onderwijs.
Voor een deel van de kinderen is het niet haalbaar om onderwijs te volgen. Zij gaan naar een dagcentrum waar kinderen een dagprogramma volgen. Het LWOE kan leerkrachten adviezen geven hoe kinderen met epilepsie op school het beste begeleid kunnen worden.

Endocrinoloog
Kinderen met het 4-H syndroom worden begeleid door een kinderendocrinoloog, een kinderarts die zich gespecialiseerd heeft in problemen met de hormonen. Tekorten aan bepaalde hormonen kunnen worden aangevuld met hormonen in medicijn vorm.
Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet.

Behandeling epilepsie
Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd om de epilepsieaanvallen zo veel mogelijk te voorkomen en het liefst er voor te zorgen dat er helemaal geen epilepsieaanvallen meer voorkomen. Soms zijn combinaties van medicijnen nodig om de epilepsie aanvallen zo min mogelijk te laten voorkomen.
Verschillende soorten medicijnen kunnen gebruikt worden om de epilepsie onder controle te krijgen. Er bestaat geen duidelijk voorkeursmedicijn. Medicijnen die vaak gebruikt worden zijn natriumvalproaat (Depakine ®), levetiracetam (Keppra ®), clobazam (Frisium ®) en zonisamide (Zonegran®).
Er bestaan ook andere behandelingen die een goed effect kunnen hebben op de epilepsie, zoals een ketogeen dieet, een nervus vagusstimulator, of een behandeling met methylprednisolon. Ook een combinatie van deze behandelingen met medicijnen die epilepsie onderdrukken is goed mogelijk.

Behandeling spasticiteit
Injecties met botulinetoxine in een spastische spier kan de spasticiteit voor een aantal maanden verminderen. Met behulp van spalken en fysiotherapie kan op deze manier het looppatroon verbeterd worden. Vaak moeten deze injecties na een aantal maanden weer herhaald worden.
Ook kan met behulp van medicijnen geprobeerd worden om de spasticiteit van de benen te verminderen. Nadeel van al deze medicijnen is vaak dat ze de spierzwakte verergeren en in het hele lichaam effect hebben, niet alleen in de benen.
Veel gebruikte medicijnen zijn baclofen (Lioresal ®) en trihexyfenidyl (Artane®). Baclofen kan ook in de vorm van een baclofenpomp worden toegediend.Bij ernstige spasticiteit kan het nodig zijn om met behulp van een operatie te zorgen dat kinderen minder last hebben van hun spasticiteit. Een veelvoorkomende operatie is het doornemen van de pezen van de spieren die er voor zorgen dat de bovenbenen strak tegen elkaar gedrukt worden. Dit belemmerd het lopen en de verzorging vaak ernstig. Na het doornemen van deze pezen verbeteren deze problemen vaak.

Behandeling dystonie
Er bestaan verschillende medicijnen die van invloed zijn op de dystonie en de dystonie kunnen verminderen. Het gaat dan om medicijnen als Baclofen (Lioresal®), Trihexyfenidyl (Artane®), clonazepam (Rivotril®) , L-Dopa of gabapentine (Neurontin®) of tetrabenazine (Tetmodis®). Er moet gezocht worden naar een juiste dosis van de medicijnen waarin er zoveel mogelijk effect is en er zo weinig mogelijk bijwerkingen zijn. Baclofen kan ook door middel van een baclofenpomp worden toegediend.
Medicijnen die bij het ene kind wel werken, kunnen bij het andere kind geen effect hebben. Het blijft dus een kwestie van uitproberen wat het effect van een medicijn is en dit af te wegen tegen de bijwerkingen die het medicijn heeft.
Ook kunnen injecties met botuline toxine helpen wanneer de dystonie in een lichaamsdeel aanwezig is. Bij kinderen met een ernstige vorm van dystonie kan een deep-brain-stimulator worden overwogen.

Behandeling ataxie
Er bestaan geen medicijnen die ataxie kunnen verminderen. Het trainen van de balans helpt om minder last te hebben van evenwichtsproblemen. Het gebruik van zwaarder bestek of een verzwaarde pen kan helpen om minder last te hebben van het trillen van de handen.
Sondevoeding
Een deel van de kinderen met dit syndroom hebben moeite met het drinken van voeding uit de borst of uit de fles. Daarom is het vaak nodig om kinderen voeding via een sonde te gaan geven, zodat kinderen wel voldoende voeding binnen krijgen om te groeien. De sonde loopt via de neus en de keel naar de maag toe. Wanneer langere tijd een sonde nodig is, kan er voor gekozen worden om door middel van een kleine operatie een sonde via de buikwand rechtstreeks in de maag aan te brengen. Zo’n sonde wordt een PEG-sonde genoemd. Later kan deze vervangen worden door een zogenaamde mickeybutton.

Reflux
Reflux kan er ook voor zorgen dat kinderen slecht eten. Door de voeding in te dikken met johannesbroodpitmeel kan de voeding minder gemakkelijk terug stromen van de maag naar de slokdarm. Ook zijn er medicijnen die de maaginhoud minder zuur kunnen maken waardoor de slokdarm minder geprikkeld wordt bij terugstromen van de maaginhoud. Medicijnen die hiervoor gebruikt worden zijn ranitidine en omeprazol, soms esomeprazol. Indien dit allemaal niet voldoende is, kan een operatie nodig zijn waarbij de overgang van de slokdarm naar de maag nauwer wordt gemaakt, waardoor de voeding ook minder gemakkelijk terug kan stromen. Dit wordt een Nissen-operatie genoemd.

Kwijlen
Kwijlen kan verminderen door kinderen er bewust van te maken dat ze hun speeksel moeten doorslikken. Ook kunnen oefeningen waarbij geoefend wordt om de mond te sluiten helpen. Er bestaan moderne halsdoekjes die kwijl kunnen opvangen, zodat de kleding niet vies en nat wordt.
Er bestaan medicijnen die het kwijlen minder kunnen maken. Het meest gebruikte medicijn hierdoor is glycopyrrhonium. Soms kan een behandeling van de speekselklieren door middel van botox of door middel van een operatie nodig zijn om er voor zorgen dat kinderen minder kwijlen. Per kind zullen de voor- en nadelen van elke behandeling moeten worden afgewogen.

Verstopping van de darmen
Het medicijn macrogol kan er voor zorgen dat de ontlasting soepel en zacht blijft en stimuleert de darmwand om actief te blijven. Hierdoor kunnen kinderen gemakkelijker hun ontlasting kwijt. Verder blijft het belangrijk om te zorgen dat kinderen voldoende vocht en vezels binnen krijgen en zo veel als kan bewegen. Soms zijn zetpillen nodig om de ontlasting op gang te krijgen.

Incontinentie
Ook voor incontinentie als gevolg van een spastische blaas bestaan medicijnen die er voor zorgen dat de spieren van de blaas minder spastisch reageren. Een veel gebruikt medicijn is oxybutinine (Dridase®). Deze medicijnen worden vaak door een uroloog voorgeschreven.

Scoliose
De mate van zijwaartse kromming van de wervelkolom moet goed in de gaten gehouden worden. Wanneer de kromming te erg wordt, kan dit problemen geven voor het goed kunnen staan en zitten en de ademhaling beïnvloeden. Wanneer de verkromming te erg wordt, kan verdere verkromming tegengegaan worden door een korset. Indien een korset onvoldoende werkt, is soms een operatie nodig waarbij de wervelkolom wordt vastgezet zodat de verkromming niet meer toe zal kunnen nemen.

Infecties
Infecties kunnen behandeld worden met antibiotica, soms kan een lage dosis antibiotica helpen om infecties te voorkomen.

Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking.

Wat kun je als ouder zelf doen om de ontwikkeling van je kind optimaal te laten verlopen?
Bedenk dat wanneer je samen met je kind speelt, stoeit, danst, zingt, kletst, lacht en/of boekjes leest, dit ook allemaal manieren zijn waarop je kind zijn of haar hersenen traint om stappen voorwaarts te maken in de ontwikkeling. Het is dus niet zo dat alleen momenten van therapie, momenten van training zijn, wat veel ouders denken. Het is daarnaast goed om inspanning af te wisselen met ontspanning, dit is nodig om het geleerde te laten opslaan in de hersenen. De hele dag door training zonder rustmomenten, werkt juist averechts.
Daarnaast is het van onschatbare waarde je kind laten voelen dat je van hem of haar houdt, dat hij/zij geliefd is en zich mag ontwikkelen in een tempo die bij hem of haar past. Dit is extra van belang voor kinderen die zich anders ontwikkelen dan de "norm". "Goed zijn zoals je bent en gesteund te worden door mensen die van je houden is, heel belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. Juist de ouders en de andere kinderen in het gezin die dichtbij het kind staan zijn daarin heel belangrijk om het kind daarin dit gevoel te geven. Het is goed dat ouders beseffen wat de waarde hiervan is voor het kind en welke rol zij hierin hebben.
Ook is het belangrijk om te bedenken wat goed voelt voor jullie als gezin en voor jou als ouder en waar jullie energie uithalen. Zorg ervoor dat er bewust ruimte is voor momenten die dit goede gevoel geven. Tot slot is het belangrijk dat je als ouders ook goed voor jezelf zorgt, de zorg voor een kind die zich anders ontwikkelt vraagt nog meer van ouders dan de zorg voor een kind die zich zonder problemen ontwikkelt. Het is goed om voor jezelf te zorgen of te laten zorgen, zodat je als ouder ook de energie houdt, om jouw kind te blijven begeleiden op een manier die bij jou past. Besef dat bij opvoeden hoort om te leren los laten. Veel ouders vinden dit lastig, zeker wanneer hun kind zich anders ontwikkelt dan andere kinderen. Maar het kan toch nodig zijn een deel van de zorg op bepaalde momenten uit handen te geven, ook als die ander het anders doet dan jij, je kind leert van deze verschillen en het geeft jou de mogelijk om zelf uit te rusten of nieuwe energie op te doen.
.jpg)
Wat kun je als gezin zelf doen om om te gaan met het hebben van een aandoening bij een gezinslid?
Als gezin van een kind waarbij er sprake is van een aandoening, is het goed om te zorgen dat jullie in de je kracht komen staan. Het is goed om te beseffen over welke denk-, emotionele-, innerlijke- en fysieke kracht jullie als gezin beschikken en hoe jullie deze kracht kunnen inzetten om goed voor ieder lid van het gezin te zorgen. Bekijk wat bij jullie als gezin past. Bekijk wat je kunt doen (of kunt laten) om deze kracht zo optimaal mogelijk in te zetten. En bedenk ook dat ieder lid van het gezin verschillende kwaliteiten heeft waarmee jullie elkaar kunnen aanvullen en kunnen versterken.

Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan begeleiding geven hoe het hebben van deze aandoening een plaatsje kan krijgen in het dagelijks leven. Het kost vaak tijd voor kind en ouders om te verwerken dat de toekomstverwachtingen van hun kind er anders uit zullen zien dan gebruikelijk. Ook vinden veel ouders het vaak lastig hoe zij hun tijd en aandacht moeten verdelen tussen het kind met de beperking en andere kinderen in het gezin. In de folder aandacht en tijd voor brussen vindt u tips die u hierbij kunnen helpen.

Kindercomfortteam
In Nederland zijn in de academische ziekenhuizen speciale kindercomfortteams. Dit zijn teams bestaande uit meerdere hulpverleners (verpleegkundigen, pedagogisch medewerkers, maatschappelijk werkenden, psychologen, geestelijke verzorgging, artsen) die ervaring hebben met de zorg voor kinderen met een aandoening die niet te genezen is. Dit team kijkt samen met kind en ouders hoe het kind een zo goed mogelijke kwaliteit van leven kan krijgen en hoe kind en ouders hierin zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden. Dit kan per kind en ouders verschillen.

Wat betekent het hebben van het 4-H syndroom voor de toekomst?
Blijvende beperking
Kinderen met het 4-H syndroom houden vaak blijvend beperkingen als gevolg van dit syndroom. De ernst van deze beperking kan enorm variëren. Sommige kinderen ondervinden in het dagelijks leven weinig last, andere kinderen ondervinden veel problemen.
Toename klachten
Bij de meeste kinderen krijgen geleidelijk aan meer klachten. Bij sommige kinderen is dit maar heel weinig, andere kinderen gaan duidelijk slechter lopen en krijgen meer problemen met praten en onthouden. Het valt van te voren niet goed te voorspellen in welk tempo er meer klachten zullen ontstaan.
Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Is er behoefte de zorg over te dragen naar specialisten voor volwassenen of kan de huisarts de zorg leveren die nodig is. En als er behoefte is aan overdragen van de zorg naar specialisten voor volwassenen, naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belangrijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd. Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+

Arts VG
Een Arts VG is een arts die zich gespecialiseerd heeft in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. De Arts VG richt zich op het voorkomen, behandelen en beperken van lichamelijke en psychische problemen die te maken hebben met een verstandelijke of lichamelijke beperking. De Arts VG werkt hiervoor samen met de huisarts, de medische specialist, de gedragsdeskundige en/of andere therapeuten (zoals een fysiotherapeut of een logopedist). Er zijn steeds meer poliklinieken in Nederland waar een Arts VG werken en waar kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking terecht kunnen met hun hulpvragen die te maken hebben met hun beperking. Daarnaast werken Artsen VG ook in instellingen en zijn ze betrokken bij gespecialiseerde kinderdagcentra. Op de website van de VGN is een lijst met poliklinieken te vinden waar Artsen VG werken.

Levensverwachting
Omdat het 4-H syndroom nog niet zo heel lang bekend is, is er nog niet veel te zeggen over de levensverwachting. De oudste bekende patiënten met het 4-H syndroom zijn inmiddels jongvolwassenen.
Kinderen krijgen
Voor volwassenen met het 4-H syndroom is het waarschijnlijk moeilijk om zelf kinderen te krijgen, omdat de aanmaak van de hormonen voor een normale puberteitsontwikkeling vaak verstoord zijn. Een deel van de volwassenen heeft zelf een te grote beperking om kinderen op te kunnen voeden.
De kans dat kinderen van een volwassenen die wel vruchtbaar zijn met het 4H-syndroom zelf het 4Hsyndroom krijgen is heel klein. Dit kan alleen wanneer de partner drager is van een fout in het POLR3-gen of wanneer de partner zelf het 4H-syndroom heeft. De kans hierop is erg klein.
Indien de volwassene geen kinderen wil of kan krijgen, moet wellicht nagedacht moeten worden over anticonceptie, waarover u in deze folder meer informatie vindt.
Hebben broertjes en zusjes een vergrote kans om het 4-H syndroom te krijgen?
Erfelijke ziekte
Het 4-H syndroom is een erfelijke ziekte. Meestal blijken beide ouders drager te zijn van een fout op chromosoom 6,10, 12 of 16 in een POL3R-gen. Broertjes en zusjes hebben dan 25% kans om zelf ook 4-H syndroom te krijgen.
Een klinisch geneticus kan daar meer informatie over geven.

Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is wel foutje in het erfelijk materiaal 4-H syndroom veroorzaakt dan is het mogelijk om tijdens een volgende zwangerschap tijdens de zwangerschap door middel van een vruchtwaterpunctie of een vlokkentest te kijken of dit aanstaande kindje ook 4-H syndroom zal kunnen krijgen. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie).Het valt nooit precies te voorspellen hoeveel klachten dit kindje zal gaan krijgen.

Preïmplantatie Genetische Test (PGT)
Stellen die eerder een kindje hebben gehad met het 4-H syndroom kunnen naast prenatale diagnostiek ook in aanmerking voor preïmplantatie genetische test (PGT). Bij PGT wordt een vrouw zwanger door middel van IVF (In Vitro Fertilisatie). De bevruchting vindt dan buiten het lichaam plaats, waardoor het zo ontstane pre-embryo onderzocht kan worden op het hebben van 4-H syndroom. Alleen embryo’s zonder de aanleg voor het 4-H syndroom komen in aanmerking voor terugplaatsing in de baarmoeder. Voor meer informatie zie www.pgdnederland.nl.

Wilt u dit document printen dan kunt u hiervoor de printbutton bovenaan de pagina gebruiken
Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via via contact en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.
Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag via contact.
Links
www.stofwisselingsziekten.nl
(Nederlandse vereniging van mensen met een stofwisselingsziekte)
4H Leukodystrofie - Stichting Yaya
(Engelstalige patientenvereniging)
Referenties
- New case of 4H syndrome and a review of the literature. Orcesi S, Tonduti D, Uggetti C, Larizza D, Fazzi E, Balottin U. Pediatr Neurol. 2010;42:359-64
- Peripheral and central hypomyelination with hypogonadotropic hypogonadism and hypodontia. Timmons M, Tsokos M, Asab MA, Seminara SB, Zirzow GC, Kaneski CR, Heiss JD, van der Knaap MS, Vanier MT, Schiffmann R, Wong K. Neurology. 2006;67:2066-9
- Leukoencephalopathy with ataxia, hypodontia, and hypomyelination. Wolf NI, Harting I, Boltshauser E, Wiegand G, Koch MJ, Schmitt-Mechelke T, Martin E, Zschocke J, Uhlenberg B, Hoffmann GF, Weber L, Ebinger F, Rating D. Neurology. 2005;64:1461-4
- POLR3A-related spastic ataxia: new mutations and a look into the phenotype. Infante J, Serrano-Cárdenas KM, Corral-Juan M, Farré X, Sánchez I, de Lucas EM, García A, Martín-Gurpegui JL, Berciano J, Matilla-Dueñas A. J Neurol. 2020 Feb;267(2):324-330.
-
Craniofacial features of POLR3-related leukodystrophy caused by biallelic variants in POLR3A, POLR3B and POLR1C. Mirchi A, Guay SP, Tran LT, Wolf NI, Vanderver A, Brais B, Sylvain M, Pohl D, Rossignol E, Saito M, Moutton S, González-Gutiérrez-Solana L, Thiffault I, Kruer MC, Moron DG, Kauffman M, Goizet C, Sztriha L, Glamuzina E, Melançon SB, Naidu S, Retrouvey JM, Lacombe S, Bernardino-Cuesta B, De Bie I, Bernard G. J Med Genet. 2023;60:1026-1034
-
Novel Pathogenic Variants in POLR3K Cause POLR3-Related Leukodystrophy. Perrier S, Macintosh J, Misiaszek AD, Lambert G, Guerrero K, Tran LT, Müller CW, Pastinen T, Maegawa GHB, Thiffault I, Bernard G. Hum Mutat. 2024;2024:8807171.
-
Comprehensive genotype-phenotype analysis in POLR3-related disorders. Michell-Robinson MA, Perrier S, Gauthier S, Derksen A, Sabbagh Q, Girbig M, Misiaszek AD, Pizzino AM, Renaud DL, De Assis Pereira D, Okuda P, Karoleska LM, Keller S, Chong K, Gauquelin L, Brais B, Leube B, Grider T, Shy ME, Schüle R, Minnerop M, Bertini E, Nicita F, Tonduti D, Müller CW, Vanderver A, Wolf NI, Bernard G. HGG Adv. 2025;6:100481.
-
POLR3-Related Leukodystrophy: A Qualitative Study on Parents' Experiences With the Health Care System. Le A, Thibault KA, Yazdani PA, Bertini E, Nicita F, Pohl D, Venkateswaran S, Keller S, Renaud D, Moron DG, Kauffman M, De Assis Pereira D, Vanderver A, Morsa M, Bernard G. Pediatr Neurol. 2025;166:81-87
Auteur: JH Schieving
Laatst bijgewerkt: 22 oktober 2025