A|A|A
kinderneurologie

 

 

 

 

 



Ziektenbeelden

Vraag om informatie

Gastenboek

Van A tot en met Z

Praktische links

Contact met ouders

MRD13 syndroom

 

Wat is het MRD13 syndroom?
Het MRD13 syndroom is een syndroom waarbij kinderen of volwassenen een ontwikkelingsachterstand hebben al dan niet in combinatie met andere symptomen zoals bijzondere uiterlijke kenmerken en/of epilepsie.

Hoe wordt het MRD13 syndroom ook wel genoemd?
De letters MR in MRD13 syndroom staan voor mentale retardatie de medische woorden voor een ontwikkelingsachterstand. De D staat voor Dominant wat aangeeft dat een foutje op een van de twee chromosomen 14 al voldoende is om dit syndroom te krijgen. Het getal 13 geeft aan dat dit het 13e MRD syndroom is die beschreven is.
Inmiddels zijn er meer dan 45 MRD syndromen genummerd. Tegenwoordig krijgen niet alle nieuw ontdekte syndromen meer een nieuw nummer. Syndromen krijgen vaak weer andere namen, bijvoorbeeld de naam van de dokter die het syndroom ontdekt heeft of de naam van een patiënt die dit syndroom heeft. Patiënten en dokters blijken dit toch fijner te vinden dan een hele lange lijst met MRD-syndromen.

CMT20
Het MRD13 syndroom wordt veroorzaakt door een foutje op een bepaalde plaats in het erfelijk materiaal, ter plaatse van het zogenaamde DYNC1H1-gen. Een foutje op precies dezelfde plaats kan ook zorgen voor het ontstaan van een andere aandoening die Charcot-Marie-Tooth type 20, ook wel CMT20, wordt genoemd. Bij deze aandoening geven de zenuwen in de armen en benen de signalen niet goed door van en naar het ruggenmerg.

Spinale spieratrofie
Ook kan een foutje in het zelfde stukje erfelijk materiaal zorgen voor het ontstaan van een aandoening die spinale spieratrofie wordt genoemd. Bij deze aandoening werken de zogenaamde voorhoorncellen in het ruggenmerg niet goed, waardoor ook problemen ontstaan met het bewegen van de benen. De vorm van spinale spieratrofie die dan ontstaat wordt ook wel autosomaal dominante spinale spieratrofie lower extremity dominant type 1 of ook wel SMALED genoemd.

Hereditaire spastische paraparese
Een vierde beeld wat ook veroorzaakt kan worden door een foutje in het DYNC1H1-gen is een hereditaire spastische paraparese. Dit is een aandoening waarbij kinderen of volwassenen last krijgen van spasticiteit aan de benen. De benen zijn stijf en kunnen hierdoor moeizaam bewogen worden.

DYNC1H1-gerelateerd syndroom
Een andere naam die ook gebruikt wordt is het DYNC1H1-gerelateerd syndroom. DYNC1H1 is de naam van de plaats in het erfelijk materiaal (het DNA) waar kinderen met dit syndroom een fout hebben zitten die verantwoordelijk is voor het ontstaan van de symptomen die horen bij dit syndroom. Door deze naam te gebruiken is het voor iedereen duidelijk dat er sprake is van deze fout. Ook wordt DYNC1H1-syndroom als naam gebruikt.
Er zijn ook artsen die de voorkeur hebben om aan te geven of er met name sprake is van een aandoening van de zenuwen en de spieren, DYNC1H1-gerelateerde neuromusculaire aandoening of juist van de hersenen DYNC1H1-gerelateerde encefalopathie.

Spectrum
Waarschijnlijk is er niet sprake van vier verschillende aandoeningen die worden veroorzaakt door hetzelfde foutje in het erfelijk materiaal, maar van een aandoening die een heel spectrum kent. Sommige kinderen hebben vooral last van hun ontwikkelingsachterstand, andere kinderen hebben vooral last van de afwijkende werking van de zenuwen van de armen en benen en weer anderen van spasticiteit. Maar ook allerlei combinaties van beide problemen komen voor. Er is dus sprake van een spectrum waarbij bepaalde problemen in meer of mindere mate voorkomen bij een kind.

Hoe vaak komt het MRD13 syndroom voor?
Het MRD13 syndroom is een zeldzame ziekte. Het is niet precies bekend hoe vaak MRD13 syndroom voorkomt.
Waarschijnlijk is bij een deel van de kinderen die het MRD13 syndroom heeft, de juiste diagnose ook niet gesteld, omdat het syndroom niet herkend is.
Door nieuwe genetische technieken zoals exome sequencing zal deze diagnose waarschijnlijk vaker gesteld gaan worden bij kinderen en volwassenen met dit syndroom. Dan zal ook pas duidelijk worden hoe vaak dit syndroom voorkomt bij kinderen en volwassenen.



Bij wie komt het MRD13 syndroom voor?
Het MRD13 syndroom is al voor de geboorte aanwezig. Het kan wel enige tijd duren voordat duidelijk is dat er sprake is van het MRD 13 syndroom.
Zowel jongens als meisjes kunnen het MRD13 syndroom krijgen.

Waar wordt het MRD13 syndroom door veroorzaakt?
Foutje in erfelijk materiaal
Het MRD13 syndroom wordt veroorzaakt door een foutje op een stukje erfelijk materiaal (DNA) op het 14e-chromosoom. De plaats van dit foutje wordt het DYNC1H1-gen genoemd.

Autosomaal dominant
Het MRD13 syndroom wordt veroorzaakt door een zogenaamde autosomaal dominant foutje. Dit houdt in dat een foutje op een van de twee chromosomen 14 die een kind heeft in het DYNC1H1-gen al voldoende is om de aandoening te krijgen. Dit in tegenstelling tot een autosomaal recessief foutje waarbij kinderen pas klachten krijgen wanneer beide chromosomen 14 een foutje bevatten.

Bij het kind zelf ontstaan
Bij een groot deel van de kinderen met het MRD13-syndroom is het foutje in het erfelijk materiaal bij het kind zelf ontstaan na de bevruchting van de eicel door de zaadcel en niet overgeërfd van een van de ouders. Dit wordt ook wel de novo genoemd, wat nieuw bij het kind ontstaan betekend.

Geërfd van een ouder
Een ander deel van de kinderen heeft het foutje in het DYNC1H1-gen geërfd van een ouder die zelf ook het foutje in het DYNC1H1-gen heeft. Soms was dit al bekend, soms wordt de diagnose bij de ouder pas gesteld wanneer bij het kind de diagnose gesteld wordt.



Afwijkend eiwit
Als gevolg van het foutje in het erfelijk materiaal wordt een bepaald eiwit niet goed aangemaakt. Dit eiwit heeft Dynein Cytoplasmic1 Heavy Chain 1-eiwit, ook wel afgekort als DYNC1H1-eiwit. Dit eiwit speelt een belangrijke rol bij het vervoer van allerlei stoffen in de zenuwen. Dit is nodig om de zenuw goed te kunnen laten functioneren. Als gevolg van een foutje in het erfelijk materiaal functioneert dit eiwit niet goed. Hierdoor verloopt het transport in de zenuwen zowel in de hersenen als in de armen en benen niet goed waardoor er problemen ontstaan. Ook speelt het eiwit een belangrijke rol bij de manier waarop verschillende zenuwcellen met elkaar communiceren.

Centraal of perifeer zenuwstelsel
Bij het DYNC1H1-gerelateerde syndroom kan zowel de centrale zenuw (zenuw die start in de hersenen en eindigt in het ruggenmerg) als de perifere zenuw (zenuw die start in het ruggenmerg en die eindigt in een arm of been) zijn aangedaan. Ook is het mogelijk dat beide zenuwen zijn aangedaan. Dit wordt een mengvorm genoemd.

Wat zijn de symptomen van het MRD13 syndroom?
Variatie
Er bestaat een grote variatie in de hoeveelheid en de ernst van de symptomen die verschillende kinderen of volwassenen met het MRD13syndroom hebben.
Het valt van te voren niet goed te voorspellen van welke symptomen een kind last zal krijgen. Geen kind zal alle onderstaande symptomen tegelijkertijd hebben.

Lage spierspanning
Jonge kinderen met het MRD13syndroom zijn vaak slap in hun spieren. Ze moeten goed vastgehouden en ondersteund worden wanneer ze opgetild worden. Door de lagere spierspanning is het voor kinderen lastig om hun hoofdje op te tillen. Ook hebben kinderen hierdoor vaak platvoetjes.

Problemen met drinken
Een groot deel van de baby’s met het MRD13syndroom heeft problemen met drinken. Ze drinken langzaam en laten de borst of speen vaak los. Het kost vaak veel tijd om baby’s met dit syndroom de borst of de fles te geven. Met het ouder worden, verloopt het drinken bij de meeste kinderen beter.  

Ontwikkelingsachterstand
Kinderen met het MRD13syndroom ontwikkelen zich langzamer dan hun leeftijdsgenoten. Ze gaan later rollen, zitten en staan dan hun leeftijdsgenoten. Een deel van de kinderen is in staat om te leren lopen. Voor een ander deel van de kinderen is dat te moeilijk. Zij een rolstoel nodig hebben om zich te kunnen verplaatsen.

Problemen met praten
Voor kinderen met het MRD13syndroom is het moeilijk om te leren praten. De eerste woordjes komen vaak later dan gebruikelijk. Een deel van de kinderen heeft op oudere leeftijd een beperkte woordenschat maar vindt het lastig om goedlopende zinnen te maken. De zinnen die ze maken zijn vaak kort en bevatten weinig woorden. Voor een ander deel van kinderen is het te moeilijk om te leren praten. Het begrijpen van taal van anderen gaat kinderen met dit syndroom vaak beter af dan het zelf spreken.

Problemen met leren
Kinderen met het MRD13syndroom hebben vaak problemen met leren. De problemen met leren kunnen variëren van licht tot heel ernstig. Er zijn ook kinderen die niet leerbaar zijn.

Epilepsie
Een deel van de kinderen met het MRD13 syndroom krijgt last van epilepsie aanvallen. Verschillende type epilepsie aanvallen kunnen voorkomen. Aanvallen met schokken (clonische aanvallen of myoclonieën), aanvallen met verstijven (tonische aanvallen) of aanvallen met staren en minder contact maken zijn de meest voorkomende aanvallen. Kinderen kunnen verschillende soorten epilepsieaanvallen hebben.

Problemen met slapen
Slaapproblemen komen vaak voor bij kinderen met dit syndroom. Veel kinderen vinden het lastig om in de avond in slaap te vallen. Kinderen kunnen licht slapen en gemakkelijk wakker worden door geluiden in de omgeving. Sommige kinderen worden heel vroeg wakker.

Autistiforme kenmerken
Kinderen met een MRD13-syndroom hebben vaker autistiforme kenmerken. Kinderen zijn vaak op zichzelf en hebben niet zo’n behoefte aan contact met andere mensen. Het maken van oogcontact vinden kinderen vaak moeilijk.
Kinderen met autistiforme kenmerken houden vaak van een vaste voorspelbare structuur in de dag. Zij vinden het lastig wanneer hiervan wordt afgeweken. Onverwachte gebeurtenissen zijn vaak moeilijk voor kinderen. Kinderen kunnen door onverwachte gebeurtenissen heel boos of juist heel verdrietig worden, omdat ze niet goed weten hoe ze hier mee om moeten gaan.
Ook hebben kinderen vaak voorkeur voor bepaald speelgoed of een bepaalde hobby waar ze zich heel lang mee kunnen vermaken. Ander speelgoed vinden zij niet interessant.

Hogere spierspanning
Een deel van de kinderen krijgt met het ouder worden een hogere spierspanning vooral in de benen. Deze hoge spierspanning is voor sommige kinderen helpend, zij kunnen hierdoor gemakkelijker staan en lopen. Een te hoge spierspanning in de benen kan belemmerend zijn voor het lopen. Wanneer de spierspanning te hoog wordt, wordt gesproken van spasticiteit.

Weinig spierkracht
Een deel van de kinderen met dit syndroom heeft weinig spierkracht. Kinderen zijn niet sterk en hebben niet voldoende kracht om bijvoorbeeld in een klemrek te klimmen of de trap op te lopen.

Dunne benen
Kinderen met het MRD13 syndroom hebben vaker dunne benen met weinig spieren aan de benen.

Voeten
Een deel van de kinderen met dit syndroom heeft holvoeten. De onderkant van de voet heeft een sterke holling waardoor alleen de tenen en de hak de grond raken tijdens het lopen. Een ander deel van de kinderen heeft juist platvoeten, er is dan geen holling in de voet, maar de onderkant van de voet raakt de vloer helemaal.

Verminderd gevoel
Een deel van de kinderen heeft een verminderd gevoel aan de voeten en aan de benen. Dit maken lopen in het donker moeilijker omdat in het donker het nodig is om te kunnen voelen waar de voeten neergezet worden. Ook kunnen gemakkelijk wondjes aan de voeten ontstaan, zonder dat dit gevoeld wordt.

Uiterlijke kenmerken
Bij veel syndromen hebben kinderen veranderde uiterlijke kenmerken. Hier hebben kinderen zelf geen last van, maar het kan de dokters helpen om te herkennen dat er sprake is van een syndroom en mogelijk ook van welk syndroom. Ook maakt dit vaak dat kinderen met hetzelfde syndroom vaak meer op elkaar lijken dan op hun eigen broertjes en zusjes, terwijl de kinderen toch niet familie van elkaar zijn.
Kinderen met het MRD13syndroom hebben meestal weinig opvallende uiterlijke kenmerken. Een deel van de kinderen heeft een kleinere hoofdomtrek dan gebruikelijk. Een lang voorhoofd wordt vaker gezien bij kinderen met dit syndroom. De handen en voeten zijn vaak klein en smal.

Problemen met zien
Een deel van de kinderen heeft last van een aangeboren vertroebeling van de ooglens. Dit wordt ook wel staar of cataract genoemd. Dit kan zorgen voor slechtziendheid, kinderen zien dan wazig door de troebele ooglens.

Verstopping van de darmen
Verstopping van de darmen komt vaak voor bij kinderen met het MRD13 syndroom. De ontlasting komt dan niet elke dag en is vaak hard waardoor kinderen moeite hebben met poepen.

Hoe wordt de diagnose MRD13 syndroom gesteld?
Verhaal en onderzoek
Op grond van het verhaal van een kind met een ontwikkelingsachterstand en enkele opvallende uiterlijke kenmerken kan vermoed worden dat er sprake is van een syndroom. Er zijn echter veel verschillende syndromen die allemaal voor deze symptomen kunnen zorgen. Vaak zal aanvullend onderzoek nodig zijn om aan de diagnose MRD13 syndroom te stellen.

Bloedonderzoek
Bij routine bloedonderzoek worden bij kinderen met MRD13 syndroom geen bijzonderheden gevonden.
 
Genetisch onderzoek
Wanneer aan de diagnose gedacht wordt, kan door middel van gericht genetisch onderzoek op bloed naar het voorkomen van een foutje op het 14e-chromosoom in het DYNC1H1-gen
Vaak worden ook alle chromosomen tegelijkertijd onderzocht (zogenaamd Array onderzoek), soms kan op deze manier de diagnose MRD13 syndroom worden gesteld omdat een stuk van chromosoom 14 mist waarop het DYNC1H1-gen ligt.
Tegenwoordig zal de diagnose vaak gesteld worden door middel van een nieuwe genetische techniek (exome sequencing genoemd) zonder dat er specifiek aan gedacht was of naar gezocht is.

MRI-scan
Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand zal vaak een MRI scan gemaakt worden om te kijken of er bijzonderheden aan de hersenen te zien zijn. Vaak wordt bij kinderen met dit syndroom gezien dat de hersenen op bepaalde plaatsen niet goed zijn aangelegd. Verschillende aanlegstoornissen kunnen voorkomen zoals een corticale dysplasie, pachygyrie, polymicrogyrie, nodulaire heterotopie, onderontwikkelde hersenbalk, onderontwikkelde kleine hersenen en/of hersenstam of onderontwikkelde basale kernen. Deze afwijkingen zijn niet specifiek voor het MRX13-syndroom maar kunnen bij veel andere syndromen ook worden gezien.

Stofwisselingsonderzoek
Kinderen met een ontwikkelingsachterstand krijgen vaak stofwisselingsonderzoek van bloed en urine om te kijken of er sprake is van een stofwisselingsziekte die verklarend is voor de ontwikkelingsachterstand. Bij kinderen met het MRD13 syndroom worden hierbij geen bijzonderheden gezien.

EEG
Kinderen met epilepsie krijgen vaak een EEG om te kijken van welk soort epilepsie er sprake is. Op het EEG worden vaak epileptiforme afwijkingen gezien. Deze afwijkingen zijn niet kenmerkend voor het MRD13syndroom, maar kunnen bij veel andere syndromen met epilepsie ook gezien worden.

Oogarts
Kinderen met deze aandoening worden een keer door de oogarts gezien om te kijken of er aanwijzingen zijn voor staar of cataract.

Hoe wordt het MRD13 syndroom behandeld?
Geen genezing
Er is geen behandeling die het MRD13 syndroom kan genezen. De behandeling is er op gericht om het kind er zo goed mogelijk mee te leren om gaan met de gevolgen die dit syndroom heeft.

Fysiotherapie
Een fysiotherapeut kan ouders tips en adviezen geven hoe ze hun kindje zo goed mogelijk kunnen stimuleren om er voor te zorgen dat de ontwikkeling zo optimaal als mogelijk verloopt. Het is belangrijk dat kinderen met deze aandoening regelmatig bewegen zodat hun spieren in een zo optimaal mogelijke conditie zijn.

Logopedie
Een logopediste kan tips en adviezen geven indien er problemen zijn met zuigen, drinken, kauwen of slikken. Jonge kinderen kunnen baat hebben bij een special-need speen die drinken gemakkelijker maakt. Ook kan de logopediste helpen om de spraakontwikkeling zo goed mogelijk te stimuleren. Praten kan ook ondersteund worden door middel van gebaren of pictogrammen. Op die manier kunnen kinderen zich leren uitdrukken, ook als kinderen geen woorden kunnen gebruiken.

Ergotherapie
Een ergotherapeut kan tips en adviezen geven hoe de verzorging en de dagelijks activiteiten van een kind zo soepel mogelijk kunnen verlopen. Ook kan de ergotherapeut advies geven over materialen die de ontwikkeling van een kind kunnen stimuleren.

Revalidatiearts
Een revalidatiearts coördineert de verschillende therapieën en adviseert ook over hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een aangepaste buggy, een rolstoel, steunzolen of aangepaste schoenen.
Ook is het mogelijk via een revalidatie centrum naar een aangepaste peutergroep te gaan en daar ook therapie te krijgen en later op dezelfde manier onderwijs te gaan volgen.

School
De meeste kinderen met het MRD13 syndroom hebben problemen met leren. Een deel van de kinderen kan regulier onderwijs volgen, al dan niet met extra begeleiding. De meeste kinderen gaan naar speciaal onderwijs van cluster 2,3 of 4 omdat zij daar in kleinere klassen zitten en meer hulp en ook therapie kunnen krijgen.

Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 3-5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet.

Behandeling epilepsie
Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd om de epilepsieaanvallen zo veel mogelijk te voorkomen en het liefst er voor te zorgen dat er helemaal geen epilepsieaanvallen meer voorkomen. Soms lukt dit vrij gemakkelijk met een medicijn, maar bij een deel van de kinderen is het niet zo eenvoudig en zijn combinaties van medicijnen nodig om de epilepsie aanvallen zo veel mogelijk of helemaal niet meer te laten voorkomen.

Verschillende soorten medicijnen kunnen gebruikt worden om de epilepsie onder controle te krijgen. Er bestaat geen duidelijk voorkeursmedicijn. Medicijnen die vaak gebruikt worden zijn natriumvalproaat (Depakine ®), levetiracetam (Keppra ®), clobazam (Frisium ®) en zonisamide (Zonegran®).

Bij een deel van de kinderen zal het niet lukken om de epilepsieaanvallen met medicijnen onder controle te krijgen. Er bestaan ook andere behandelingen die een goed effect kunnen hebben op de epilepsie, zoals een ketogeen dieet, een nervus vagusstimulator, of een behandeling met methylprednisolon. Ook een combinatie van deze behandelingen met medicijnen die epilepsie onderdrukken is goed mogelijk.

Spasticiteit
Er bestaan diverse medicijnen die de verhoogde spierspanning en spasticiteit kunnen verminderen. Het meest gebruikte medicijn hiervoor is baclofen. Er wordt gezocht naar een dusdanige dosering baclofen waarbij de spierspanning verlaagd wordt zodat bewegen makkelijker wordt zonder dat de spieren te slap worden.
Met behulp van botuline toxine injecties kan de spasticiteit van de spieren waarin deze injectie wordt gegeven, gedurende een aantal maanden verminderd worden. Dit kan maken dat kinderen beter kunnen bewegen.

Behandeling slaapproblemen
Een vast slaapritueel en een vast slaappatroon kunnen kinderen helpen om beter te kunnen slapen. Het medicijn melatonine kan helpen om beter in slaap te kunnen vallen. Er bestaan ook vormen van melatonine met vertraagde afgifte die ook kunnen helpen om weer in slaap te vallen wanneer kinderen in de nacht wakker worden. Slaapmiddelen worden liever niet gegeven aan kinderen omdat kinderen hier aangewend raken en niet meer zonder deze medicatie kunnen. Soms wordt het medicijn promethazine gebruikt om kinderen beter te kunnen laten slapen. Het is altijd belangrijk om uit te sluiten dat epilepsie de oorzaak is van de slaapproblemen, in geval van epilepsie is epilepsie behandeling nodig.

Verstopping van de darmen
Het medicijn macrogol kan er voor zorgen dat de ontlasting soepel en zacht blijft en stimuleert de darmwand om actief te blijven. Hierdoor kunnen kinderen gemakkelijker hun ontlasting kwijt. Verder blijft het belangrijk om te zorgen dat kinderen voldoende vocht en vezels binnen krijgen. Soms zijn zetpillen nodig om de ontlasting op gang te krijgen.

Ogen
Wanneer de ooglens zorgt dat kinderen slecht kunnen zien dan kan een operatie nodig zijn waarbij de ooglens wordt verwijderd en wordt vervangen door een heldere kunstlens.

Voeten controleren
Kinderen die een polyneuropathie hebben, hebben vaak minder gevoel in de voeten en in de benen. Hierdoor voelen zij bijvoorbeeld niet dat er een splinter in de voet terecht is gekomen. Hierdoor kunnen wondjes of zweertjes aan de voeten ontstaan. Het is goed om bij kinderen en volwassenen met een polyneuropathie dagelijks voor het slapen gaan de voeten te controleren op verwondingen en deze dan te behandelen.

Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking.

Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan begeleiding geven hoe het hebben van deze aandoening een plaatsje kan krijgen in het dagelijks leven. Het kost vaak tijd voor ouders om te verwerken dat de toekomstverwachtingen van hun kind er anders uit zien dan waarschijnlijk verwacht was.

Contact met andere ouders
Door middel van een oproepje op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders/verzorgers die ook te maken hebben met het MRD13 syndroom.

Wat is de prognose van het MRD13 syndroom?
Blijvende problemen
Kinderen die een ontwikkelingsachterstand hebben als gevolg van het MRD13syndroom, blijven deze problemen vaak houden op volwassen leeftijd. Een deel van de volwassenen kan zelfstandig functioneren. Een ander deel van de volwassenen heeft in meer of mindere mate de hulp van anderen nodig hebben om te kunnen functioneren.

Volwassenen
Omdat deze ziekte nog niet heel lang bekend is, is er niet heel veel bekend over volwassenen met deze aandoening. Het valt dus lastig aan te geven wat het hebben van het MRD13 syndroom voor de toekomst betekent.

Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Is er behoefte de zorg over te dragen naar specialisten voor volwassenen of kan de huisarts de zorg leveren die nodig is.En als er behoefte is aan overdragen van de zorg naar specialisten voor volwassenen, naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belanrgijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd.
Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+.

Levensverwachting
Waarschijnlijk is de levensverwachting van kinderen met het MRD13 syndroom niet veel anders dan van kinderen zonder dit syndroom. Een moeilijk behandelbare vorm van epilepsie of ernstige spierzwakte met ademhalingsproblemen kunnen zorgen voor een verkorte levensverwachting.

Kinderen krijgen
Volwassenen met het MRD13 syndroom kunnen kinderen krijgen. Deze kinderen hebben 50% kans om zelf ook het MRD13 syndroom te krijgen. Of deze kinderen evenveel, meer of minder klachten zullen hebben als de ouder valt van te voren niet te voorspellen. Indien de volwassene geen kinderen wil of kan krijgen, moet wellicht nagedacht moeten worden over anticonceptie, waarover u in deze folder meer informatie vindt.

Hebben broertjes en zusjes ook een verhoogde kans om ook het MRD13 syndroom te krijgen?
Het MRD13 syndroom wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijke materiaal van het 14e chromosoom. Vaak is dit foutje bij het kind zelf ontstaan en niet overgeërfd van een van de ouders. Broertjes en zusjes hebben daarom een nauwelijks verhoogde kans om zelf ook het MRD13 syndroom te krijgen. Dit zou alleen kunnen indien een van de ouders het foutje in een eicel of zaadcel heeft zitten zonder dat dit foutje ergens anders in de lichaamscellen voorkomt. Dit wordt ouderlijk mocaisisme genoemd. De kans hierop is heel klein, ongeveer 1-2%.
Wanneer een van de ouders zelf het MRD13 syndroom heeft, dan hebben broertjes en zusjes 50% kans om ook zelf dit syndroom te krijgen. Broertjes en zusjes kunnen dezelfde klachten krijgen, maar ook andere klachten. Zij kunnen evenveel, meer of minder klachten hebben. Dat valt van te voren niet goed te voorspellen.
Een klinisch geneticus kan hier meer informatie over geven.

Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is welk foutje in een familie heeft gezorgd voor het ontstaan van het MRD13 syndroom, dan is het mogelijk om tijdens een zwangerschap prenatale diagnostiek te verrichten in de vorm van een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie om te kijken of dit kindje ook het MRD13 syndroom heeft. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie).Meer informatie over prenatale diagnostiek kunt u vinden op de website: www.npdn.nl.

Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.

Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.

Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.

Referenties

  1. Expanding the phenotypic spectrum associated with mutations of DYNC1H1. Beecroft SJ, McLean CA, Delatycki MB, Koshy K, Yiu E, Haliloglu G, Orhan D, Lamont PJ, Davis MR, Laing NG, Ravenscroft G. Neuromuscul Disord. 2017;27:607-615
  2. Whole-exome sequencing identifies a novel de novo mutation in DYNC1H1 in epileptic encephalopathies. Lin Z, Liu Z, Li X, Li F, Hu Y, Chen B, Wang Z, Liu Y. Sci Rep. 2017;7:258
  3. Mutation screen reveals novel variants and expands the phenotypes associated with DYNC1H1. Strickland AV, Schabhüttl M, Offenbacher H, Synofzik M, Hauser NS, Brunner-Krainz M, Gruber-Sedlmayr U, Moore SA, Windhager R, Bender B, Harms M, Klebe S, Young P, Kennerson M, Garcia AS, Gonzalez MA, Züchner S, Schule R, Shy ME, Auer-Grumbach M. J Neurol. 2015;262:2124-34
  4. Mutations in DYNC1H1 cause severe intellectual disability with neuronal migration defects. Willemsen MH, Vissers LE, Willemsen MA, van Bon BW, Kroes T, de Ligt J, de Vries BB, Schoots J, Lugtenberg D, Hamel BC, van Bokhoven H, Brunner HG, Veltman JA, Kleefstra T. J Med Genet. 2012;49:179-83
  5. DYNC1H1-related disorders: A description of four new unrelated patients and a comprehensive review of previously reported variants. Amabile S, Jeffries L, McGrath JM, Ji W, Spencer-Manzon M, Zhang H, Lakhani SA. Am J Med Genet A. 2020;182:2049-2057

Laatst bijgewerkt: 25 november 2020 voorheen: 18 januari 2020,5 november 2019, 24 maart 2019 en 30 augustus 2017

 

Auteur: JH Schieving

 

Hier is ruimte voor
Uw verhaal

Heeft uw kind nog andere symptomen, laat het ons weten.